Mijn moeder heupwiegde op de gospel waar mijn opa opera op zong: Mahalia

Jackson en we zongen alleen als er ruimte was voor overgave, als we stampend

elkaar verrot scheldend in het verdorde gaslicht 

onder de oranje fleecedeken sliepen en onze ogen op de plafondlamp rustten

een halo van de bovenkant van een discobal verlichtte de kamer als een klooster 

en ik herinner me alleen nog haar wimpers

hoeveel soorten erop geplakt als pastalagen haar ogen de ovenschaal 

het verschil onverenigbaar tussen stofwolkjes

als ze knipperde

of door vermoeidheid aangestuurde manie 

alleen de laatste troposfeer was nog zichtbaar en een achtergelaten haartje

op haar rode kieuwlamellen een zwenkend bootje.

en de kamer kolkte als een middelgrote gravitron

een kom waarin we ronddoolden als zalmen in RAS

ideale temperatuur, recyclebaar water 

onze huismuren omhuld met caroteen

lieten onze wangen samentrekken in de vlucht

van het hoofdlicht verwisselen kleur in

voor beweging om omtrek te verbreden

rekken onze lichamen zich uit tot viskooi

we verlangden naar onze Sargossazee; een vochtige opslagruimte 

maar onze god was een dwaalvos, het vlekloze bord 

en de deuren voelden magisch 

omdat ze altijd open leken te staan 

een tochtvlucht liet de wegstuivende

auto rillen en de door luchtlagen gevoerde geur

van mijn moeders haar, stug en zoutig 

ontbrak 

ik verlangde ernaar land-based

kustlijnen te kweken waar ik kon uitgroeien

van 100.000 tot wel 250.000 ton

maar mijn bovenste hoofd bleef een glazen vaashouder 

en als ik een deksel had

zou ik hem dichtlijmen met bijenwas 

dat traag tot stilstand komt op de cementvloer

en me bedekt tot ik een postzegel word.