Zeven gesprekken met scholieren over het vak Nederlands

47

Spreken, luisteren & argumenteren

Mike van Holsteijn

In deze reeks gaat oud-docent Mike van Holsteijn in gesprek met zes scholieren die hij vorig jaar in zijn 5 vwo-klas had. Ze hebben het over het vak Nederlands en hoe het beter (en leuker!) zou kunnen. Ze fantaseren over de ideale lessen literatuurgeschiedenis en schrijfvaardigheid, en over de beste manieren om ze aan het lezen te krijgen. Ze brabbelen, onder andere, over hoe stom begrijpend lezen is en over wat taalkunde nou eigenlijk inhoudt. In de reeks zullen in chronologische volgorde de volgende vakonderdelen aan bod komen: het vak zelf, de leeslijst, literatuurgeschiedenis, spreek- en luistervaardigheid, schrijven en formuleren, taalkunde & begrijpend lezen.

In deze aflevering: hoe zit het met spreken, luisteren en argumenteren?

***

Je zou soms bijna vergeten dat spreken, luisteren & argumenteren bij de vaardigheden horen die leerlingen officieel bij Nederlands leren. Al in aflevering 1 bleek dat de leerlingen vonden dat spreken een van de hoofdonderdelen van het vak moest zijn. Het klopt dat er op de middelbare school bijna geen enkel vak bestaat waar je geen presentatie voor hoeft te geven, maar bij Nederlands leer je daadwerkelijk de vaardigheden die daarmee gepaard gaan. Ook wordt er bij Nederlands (en maatschappijleer) gediscussieerd en gedebatteerd, waarbij ze de vaardigheden leren om naar elkaar te luisteren en standpunten te beargumenteren.

Wel heb ik het gevoel dat bij Nederlands de nadruk vooral op het spreken ligt, en minder op het luisteren en argumenteren. Leerlingen moeten immers vaak genoeg presentaties geven en krijgen hier uitgebreid feedback op, maar op luistergebied is het in de praktijk vaak alleen zo dat de docent ze opdraagt om ‘goed te luisteren’ naar de presentatie van de ander en ‘een vraag klaar te hebben liggen’ als hij afgelopen is. Wanneer de docent dan achteraf de beurt geeft aan iemand en diegene blijkt geen vraag voor de presentator te hebben, gaat de beurt vaak al snel naar de volgende leerling (al weten goede docenten dit wel tegen te gaan). 

Desondanks wordt er niet echt getoetst op luistervaardigheden. Bij debatten en discussies in de les is het ook vaak zo dat leerlingen de opdracht krijgen om het andere kamp te overtuigen, waardoor ze wel heel goed hun eigen argumenten uit hun hoofd leren, maar niet per se echt luisteren naar de andere partij, waardoor ze er ook niet op in kunnen gaan en het gesprek eigenlijk niet meer is dan een potje tennis, waarbij constant argumenten naar elkaar worden geslagen.

Daarom begin ik dit gesprek met de leerlingen met de volgende stelling: ‘Debatteren en discussiëren moet plaatsmaken voor constructieve gespreksvoering in het SE Nederlands.’

De leerlingen kijken elkaar wat onzeker aan. Mis ik iets? Heb ik iets raars gezegd? Hangt er een snottebel aan mijn neus en durven ze er niets van te zeggen? 

‘Ehm, meneer?’ zegt Esther uiteindelijk voorzichtig.

‘Ja, Esther?’

‘Wat is constructieve gespreksvoering?’

Ah, tuurlijk. ‘Eigenlijk is het een soort gesprek waarin je zonder de ander te veroordelen naar elkaar luistert en samen probeert met meer kennis het gesprek te verlaten, in plaats van dat je alleen maar je tegenstander van jouw standpunt probeert te overtuigen. Constructieve gespreksvoering is wanneer twee politici écht met elkaar in gesprek zouden gaan om samen iets op te lossen en niet alleen maar kiezers proberen te winnen. Het is een gesprek als een soort samenwerking, in plaats van een wedstrijd.’

En ineens begint het te tochten: alle monden vallen open als het kwartje valt. 

‘En?’ vraag ik. ‘Hoe klinkt dat?’

Ze staren stuk voor stuk in gedachten naar de tafel voor zich. Het is een lastige, blijkbaar. Uiteindelijk kijkt Jasmijn op.

‘Maar bij zo’n gesprek kun je toch ook gewoon van tevoren afspreken wie wat zegt?’ zegt ze.

Hmm, goed punt. ‘Klopt, maar dan laten we jullie het gewoon niet van tevoren voorbereiden. Dan krijgen jullie ter plekke een onderwerp, tekst of stelling voorgeschoteld en moeten jullie daarover in gesprek.’

‘Maar dat is toch bijna onmogelijk te toetsen als al die groepjes dan door elkaar heen gaan zitten praten?’ vraagt Famke.

‘Jullie hebben nu toch ook al kringgesprekken, over literatuur?’ zeg ik. Voor context: voor het literatuurdossier lezen de leerlingen in groepjes een boek en tijdens het kringgesprek moeten ze er met elkaar over in discussie. ‘Het kost misschien wel wat tijd voor de docenten, maar in principe zou het in dezelfde vorm kunnen. Maar dan zonder dat jullie van tevoren weten waar het gesprek over zal gaan.’

‘Dat is toch niet eerlijk?’

‘Misschien niet, maar anders gaan jullie blijkbaar alles van tevoren in zitten studeren. Toch, Jasmijn?’

Alleen al bij de gedachte aan dit alles lijken ze er moe van te worden. Ze vragen me nog net niet wat ze mij ooit hebben misdaan om dit te verdienen, al proef ik die vraag wel op hun lippen.

‘Maar denken jullie dan ook niet dat je op deze manier veel meer leert om naar de ander te luisteren, omdat je er als het ware toe wordt gedwongen?’

Het is met tegenzin, maar ze knikken. 

‘Want hoe gaat dat nu dan, met presentaties?’ vraag ik. ‘Luisteren jullie wel echt als er een presentatie wordt gegeven?’

‘Ik stop eigenlijk met luisteren als ik een vraag heb bedacht, om eerlijk te zijn,’ geeft Fleur toe. 

‘Dat bedoel ik. Hoe zouden we dat tegen kunnen gaan?’

Ik hoor de radars draaien. Hier en daar grijpt iemand nog maar een keer naar een zak snoep, in de hoop dat een beetje suiker een vleugje inspiratie biedt.

‘Misschien dat leerlingen elkaar kunnen beoordelen?’ stelt Danja voor. ‘Ook dan moet je naar de ander luisteren.’

‘Ja, of een groepje leerlingen echt de verantwoordelijkheid geven voor het bedenken van vragen,’ voegt Jasmijn eraan toe.

Oké, beide prima oplossingen. Al denk ik persoonlijk dat het nog steeds te weinig doet om leerlingen echt te leren luisteren. In een constructief gesprek komen spreken, luisteren en beargumenteren op een natuurlijke wijze bij elkaar en wordt ook nog eens de eigenschap aangeleerd dat niet elk gesprek een wedstrijd is, maar dat we hier als mensen in de kern op aarde bestaan om er samen beter van te worden. Lijkt me een win-win-win-situatie. Maar goed, ik wil die leerlingen niet nog langer teisteren met nachtmerries over constructieve gesprekken en lastige toetsvormen waar ze zich niet op kunnen voorbereiden, dus tijd voor een overstap naar een ander onderwerp.

‘Wat vinden jullie verder eigenlijk van al die presentaties? Om ze te geven, bedoel ik?’

‘Eigenlijk best leuk,’ zegt Fleur. De rest stemt tot mijn verbazing in.

Zelf vond ik presentaties geven vroeger het verschrikkelijkste wat er was. Ik was eigenlijk altijd meer bezig met het bedwingen van mijn klotsende oksels dan dat ik met mijn hoofd daadwerkelijk bij mijn eigen presentatie aanwezig was. Ook ik ben over die presentatie-angst heen gekomen (anders had ik mijn jaren voor de klas denk ik niet overleefd), maar ik sta er nu wel van te kijken dat die leerlingen presenteren waarachtig leuk lijken te vinden.

‘Echt?’

‘Ja, het is niet al te moeilijk en je haalt er niet snel een onvoldoende voor.’

Dat is ook weer zo. Dan is het wel nog steeds de vraag of de leerdoelen voor presentatievaardigheden worden behaald. Ik pak ze er even bij: volgens de Handleiding schoolexamens Nederlands havo/vwo (SLO, 2012) moeten leerlingen “ten behoeve van een voordracht, discussie of debat: relevante informatie verzamelen en verwerken; dit adequaat presenteren met het oog op doel, publiek en gespreksvorm; adequaat reageren op bijdragen van luisteraars of gespreksdeelnemers”. 

‘En, worden die doelen behaald denken jullie?’

Ze denken even na, maar komen eigenlijk tot de conclusie van wel. En ik ben het met ze eens: door te presenteren voor de klas komen al deze vaardigheden aan bod. Toch wil ik ze ook nog een andere vorm voorleggen, om te kijken wat ze daarvan vinden.

‘Wat zouden jullie er bijvoorbeeld van vinden om een vlog of een podcast te maken, in plaats van een presentatie?’ Zelf vond ik het vroeger namelijk veel leuker (en veiliger) om gewoon een leuk filmpje in elkaar te flansen vanuit mijn woonkamer dan dat ik met rode koontjes voor de klas stond te stamelen.

‘Op zich ook leuk,’ antwoordt Fleur en de rest knikt, ‘maar ook echt awkward als ze aan de klas worden laten zien.’

Dat kan ik me voorstellen: filmpjes en podcasts die gemaakt worden door leerlingen zijn voor hun vrienden (en vijanden) een rijke bron aan uitlachmateriaal. 

‘En als de klas ze niet te zien krijgt en de docent ze gewoon in z’n uppie bekijkt of beluistert en beoordeelt?’

Dat lijkt ze een prima oplossing. ‘Maar in principe is presenteren ook gewoon leuk. En zo’n filmpje of podcast maken kost veel meer tijd.’

Ik moet zeggen: ze hebben een hoop goede punten, deze keer. Het lijkt erop dat presenteren toch echt de beste manier is om spreekvaardigheid te oefenen, al blijven luistervaardigheid en argumenteren dan nog wel een dingetje. Meer constructieve gespreksvoering zou een oplossing kunnen zijn, maar misschien dat we de leerlingen daar niet per se een plezier mee doen. Daarnaast zou het veel tijd kosten voor de docent om het te toetsen. 

De vraag is dus hoe we presentatievaardigheden en constructieve gespreksvoering met elkaar kunnen combineren en of we dat überhaupt die leerlingen aan willen doen. Daar heb ik zo snel ook even geen antwoord op, maar dat is niet erg. Een gesprek begint immers vaak genoeg met een vraag zonder antwoord. 

Dus bij dezen. De vraag is gesteld, nu hopen dat er iemand luistert.

***

Met dank aan: Camiel, Danja, Esther, Famke, Fleur & Jasmijn voor het interview, en aan Oumaima voor het meelezen.