Mathijs neemt je vijf keer mee naar een uithoek van het internet

35

Tinderveteraan

Mathijs Meinema

Het is om en nabij een uur of twee ’s nachts. Ik fiets en halverwege de Erasmusbrug dringt het tot me door: ik ben onderweg naar seks. Die gedachte maakt me alleen niet erg enthousiast. Er is niks mis mee, seks om de seks, maar de handvol keren dat ik dit eerder deed, viel het tegen. Aan het eind van de brug omdraaien zit er niet in, vind ik, dan zijn mijn verzuurde bovenbenen voor niets geweest.

Ik ontmoette Mart op Tinder en na de zoveelste langeafstandsrelatie was het een keer raak met iemand binnen een straal van 20 kilometer. De match bestond uit een gouden optelsom: een swipe, een praatje, een leugentje om bestwil (‘ik krijg geen meldingen als je me hier iets hebt gestuurd, zullen we maar verder gaan op WhatsApp?’) en een drankje. Zelfs het drankje ging goed: ik dronk niet teveel, maar wel genoeg om voor een McDonald’s bij het pakken van onze fietsen Mart te zoenen.

Hij giechelt als hij de voordeur net open heeft. Zijn huis is behoorlijk netjes, behalve de boekenkast waar duidelijk een sorteerpoging op alfabetische volgorde en een sorteerpoging op kleur een gevecht hebben gehad met alleen maar verliezers. De kat springt van de klimpaal naast de boekenkast naar beneden en inspecteert me door langs mijn benen te lopen. Ik aai. De kat spint. Goedgekeurd.

Ik ben een Tinderveteraan. Toen ik ooit mijn aantal matches deelde met een vriendin, schrok ze ervan. Ik legde uit dat het bij een stevige 80% niet verder ging dan een wederzijdse ‘hoi’. Kwam het wel tot een ontmoeting, dan bleef het bij één of twee dates. Het ontmoeten van een vreemd iemand was niet eng. Je openstellen en dan de deur op je neus krijgen is veel enger. Niet lang voor Mart had ik een weeklang een brandend hart voor een jongen die me meenam naar een Italiaans restaurant. De biertjes waren duur geweest, maar ‘de volgende keer betaal jij’. Het gesprek stokte, stopte, het Tikkie plofte zonder uitleg een dag later in mijn telefoon en de brand was weer geblust.

Mart is dronken. Dat wist ik, maar ik heb het niet onthouden. Het komt nu alleen aan het licht, omdat ik zie hoe onhandig hij zijn spijkerbroek probeert uit te trekken. Als hij gaat liggen, trek ik mijn sokken nog uit, leg ze over een stoelleuning en ga bij hem liggen. Marts lijf werkt niet mee. Zijn bewegingen zijn ruw, onze monden botsen, tanden raken elkaar en ik schrik van iets harigs bij mijn enkels. De kat.

Op de terugweg voelt de brug langer en zwaarder. Thuis verwijder ik Tinder, zet ik thee en laat ik niet meer weten dat ik veilig ben thuis gekomen.