Vijf verhalen die zich afspelen op een kruispunt

45

Vierde kruispunt

David Weel

Soms lukt het niet om te zeggen wat ik eigenlijk zeggen wil. Woorden vallen langzaam uit hun regel. Ook taal kent zwaartekracht. Schrijf het dan op, adviseert men. Kerf de woorden in de bodem tot het groeven worden, diepe inhammen die niet in één nacht verdwijnen. Het is goed bedoeld, maar weet u, uiteindelijk verdwijnt alles, ook mijn klapstoel en ik.

Als kind schreef ik gedichten in het zand. Met mijn vinger vertelde ik over meeuwen en strandlopers. Over het wit op de golven waarvan ik geloofde dat het scheerschuim was, scheerschuim van alle vaders, dat zo door het putje in de badkamer naar de zee was gestroomd. 

Voor ik de laatste regels in het zand drukte, werden de eerste alweer meegenomen door het water. Ik wist heel goed wat ik wilde zeggen, maar de zee veranderde de betekenis van mijn woorden door er telkens een zin van glad te strijken. Echt, het wordt altijd vloed en het papier blijft altijd leeg achter.

Misschien ging het ook zo bij de man in de legerbroek. Het werd net licht toen hij zijn fiets met een zwaar kettingslot aan de reling van het viaduct knoopte. Uit zijn fietstas haalde hij een koffertje en uit dat koffertje haalde hij een opgevouwen laken. 

         Misdadigers ontsnappen met zo’n laken uit het raam van een zwaarbewaakte gevangenis. Onder zo’n laken verdwijnt een dode na een verkeersongeval. ‘Maar dit is geen laken’, riep de man naar voorbijgangers, ‘dit is een spandoek’. 

Met het spandoek opgerold onder zijn arm hield hij twee fietsers staande. Ze parkeerden de fiets, namen hun helm af als begroeting en keken vragend naar de man. ‘Dit is een spandoek,’ zei hij nogmaals en gaf elke fietser een punt van de stof. 

‘Op dit spandoek staat een heel belangrijke boodschap!’ De fietsers begrepen wat ze moesten doen. Ze legden het doek over de reling van het viaduct en vouwden het langzaam open. 

De auto’s onder hen begonnen langzamer te rijden in de hoop een glimp op te vangen van wat er op het spandoek geschreven stond. 

‘Een heel belangrijke boodschap,’ bleef de man herhalen. Wandelaars hielden hun pas in en keken omhoog om te zien om wat voor onthulling het ging. De twee fietsers bleven het laken ontvouwen. Vier keer, vijf keer en tot slot nummer zes. 

Boven de snelweg wapperde witruimte. De zon scheen op het spandoek, maar belichtte geen enkel woord. Niets. Wandelaars liepen teleurgesteld verder en de auto’s gaven wat extra gas om hun tocht naar Eindpunt voort te zetten. Toch leek de man in de legerbroek tevreden, trok het spandoek uit de handen van de twee fietsers, propte het in zijn fietstas en vertrok. De fietsers drukten vertwijfeld hun helm weer op het hoofd en fietsten weg. 

Soms lukt het niet om te zien wat je heel graag wil zien. Je tuurt onafgebroken in de verte, denkt de witte schuimkoppen op de golven te zien, maar je weet ook dat je vader zijn scheerschuim al lang niet meer naar zee spoelt. Betekent dat dat hij er nooit geweest is? Betekent dit dat hij nooit terug kan komen?

Net als mijn gedichten in het zand, verdween uiteindelijk ook hij. In de rode Skoda met zijn blauwe schoudertas op de bijrijdersstoel naar Eindpunt. De tas gevuld met schuim.