Dit zag ik met eigen ogen: op een kruispunt aan de rand van Bronk, een middelgrote stad, parkeert een gemeentebusje in de berm. Twee mannen in oranje werkkleding stappen uit, nemen een groot plaatsnaambord uit de laadbak en vervangen Bronk voor de naam Deria.
‘Een beslissing van hogerhand,’ zeggen ze tegen een man in een wijde legerbroek die in vertwijfeling raakt of hij nog wel op de juiste plaats is.
‘Wij hadden het ook graag anders gezien,’ vertellen ze aan een vrouw met rode lippen en dennennaalden in haar hand die zegt dat ze niet in Deria maar in Bronk woont. Steeds meer voorbijgangers stoppen en wijzen naar het bord. Auto’s moeten remmen en zelfs tram zes kan niet verder rijden; er staan simpelweg te veel mensen op straat.
Ik zou ze kunnen zeggen dat plaatsen nou eenmaal aan verandering onderhevig zijn. En als de plaats niet verandert, dan de tijd wel. Ik zou de man met de legerbroek een klopje op zijn schouder kunnen geven en zeggen dat het wel goedkomt. Maar ineens begin ook ik te twijfelen.
Hoe weet ik of de winkel waar ik zojuist een blauwe tas kocht echt bestaat? Omdat de medewerker lachend zei: ‘ja meneer, wij bestaan’? Omdat de tas voelbaar aan mijn schouder bungelt? Gaat het om het verhaal dat ik telkens hoor of gaat het om dat wat ik met eigen ogen zie?
‘Onacceptabel,’ roepen twee mensen die van hun fiets stappen. ‘Bronk moet Bronk blijven,’ en de menigte schreeuwt hen na: ‘Bronk moet Bronk blijven.’ Sommigen steken zelfs hun vuist in de lucht.
De twee mannen in oranje werkkleding overleggen met elkaar, lopen naar hun busje en komen terug met een wit laken dat ze over het bord draperen. Even is er niets te zien. Het schreeuwen stopt abrupt.
Weer is er overleg waarna de mannen in oranje werkkleding het laken met een flinke ruk van het zojuist geplaatste bord trekken. Gelijk beginnen de mensen weer te tieren.
‘Ja hallo, ik woon in Bronk, niet in Deria!’
‘Ja, wij wonen in Bronk!’ roept een ander.
‘Bronk! Bronk! Bronk! Bronk!
‘Luister,’ roept een van de mannen in oranje werkkleding terug. ‘Het bestuur zegt dat Bronk Deria heette voor het op een dag werd omgedoopt tot Bronk.’
‘Inderdaad,’ vult de ander aan. ‘We brengen Bronk terug naar de oude staat.’
Uit de menigte stapt een oude vrouw naar voren. Ze draagt een groene nachtjapon en roept dat de mannen gelijk hebben. Dat Bronk inderdaad Deria heette, vroeger, en dat ze in Deria haar vader is kwijtgeraakt. Dat iedereen nu moet gaan zoeken naar een man met een blauwe schoudertas. Ik ben bang dat ze het over mij heeft en verberg de schoudertas onder mijn arm.
Er stapt een tweede persoon naar voren. Het is de man met de legerbroek. Hij roept dat de vrouw met de groene nachtjapon gelijk heeft, maar dat de stad dáárvoor gewoon Bronk heette.
‘Ja, maar daarvoor weer Deria,’ roept de vrouw met de dennennaalden.
De oude vrouw zegt dat het niet uitmaakt en dat we geen tijd kunnen verliezen. ‘Nu we in Deria zijn moeten we mijn vader zoeken.’ De politie wordt gebeld om te melden dat er een man vermist is. Er wordt een signalement genoteerd, een moment van verdwijnen vastgesteld. Dan wordt er gevraagd in welke stad het ongeval heeft plaatsgevonden.