Zeven prozagedichten waarin Harm Hendrik het bij één ding probeert te houden

37

Citroen

Harm Hendrik ten Napel

De zomer, zou ik zeggen, kleurt geel.

Er heersen ook andere heldere kleuren, zoals groen en blauw, blauw vooral. Ze zijn overal. In het gras, bijvoorbeeld, en aan de hemel, vooral als de lucht schoon is, en droog. God, dat blauw. Waar zie je dat anders dan in de wolkeloze zomerhemel, als je op je rug dobberend in het water bijna niets anders kunt zien?

Misschien een vliegtuig – misschien dat er, ergens in het blauw, nog een spoor drijft van een vliegtuigvlucht. Dat wittige lijntje, de smet die het blauw des te nadrukkelijker doet uitkomen.

Ik weet niet wat ik ervoor zou geven om dat blauw, dat ontegenzeggelijk het blauw van de zomer is, bij me te kunnen dragen. Een dik stukje papier, het zit dubbelgevouwen in de kontzak van de broek die ik draag. Ik zou het eruit halen, open kunnen slaan en een perfect deel van de zomerlucht zien, zelfs in de winter.

Een aantal schilders heeft zoiets geprobeerd. Fotografen ook. Anne Atkins legde behandelde platen in de open lucht met erop een stuk wier dat ze uit de zee had geplukt. Langzamerhand, om de lubberige bladeren heen, kleurden die eerste foto’s een prachtig cyaan – een goede poging.

Natuurlijk, er zullen er zijn die zeggen: de lente. Je hebt ze net een helder geel laten zien. Het deed ze aan een narcis denken. Aan welk seizoen zou zwart hen doen denken? Aan welk deel van het jaar denken ze bij rood?

Probeer eens te zeggen: hooi. Of zeg: zon.

Een dagdroom, de gele zon. Zeker tijdens de zomer. Wie jong genoeg is om het nog te proberen, kan op het heetst van de dag opkijken en zien dat de zon witheet is. Maar als ik me de zon voorstel – ik lig in de schaduw of misschien schemert al; het is koeler maar nog steeds warm – dan zie ik de zon aan voor een citroen.

Ik leg een citroen op een snijplank. Simpelweg. Een scherp mes halveert de vrucht en snijdt een schijf van één van de helften af. Ik houd hem omhoog. Dat kun je doen tijdens de zomer, het seizoen waarin het gewicht van alle dingen gecentreerd lijkt te zijn. De dingen bewegen niet zoveel. Ze vibreren op hun plaats. En als ze dan bewegen, is het één bijna overduidelijke beweging: hier.

De zon schijnt door het gele vruchtvlees heen.

Geel op geel, dat is de zomer. Een hete kleur. Een kleur zonder dood, zonder vrede en zonder bestemming.