Zeven verhalen over de rockband der gebroken zielen

17

De drummer

Mike van Holsteijn

De drummer zag zijn huis in vlammen opgaan. En het ergste was: hij kon er niets aan doen. In zijn tuin stond een hoge boom. Tijdens een storm sloeg de bliksem in en de boom vatte vlam. Natuurlijk, hij belde het alarmnummer, maar voordat de brandweer ter plaatse was, was de boom geknapt en op zijn huis gevallen. Of eigenlijk in zijn huis, want het dak en de muren waren niet bestendig tegen de grote, zware boom. Voor de drummer het wist, stond zijn zolder in de fik en spreidden de vlammen zich langzaam uit door zijn huis.

Achteraf weet hij nog goed dat zijn eerste gedachte was: ik moet mijn telefoon hebben. Niet de foto’s aan de muur, niet zijn laptop en zijn harde schijven, niet de mappen met documenten die ongetwijfeld van pas zouden komen als zijn huis eenmaal afgebrand was. Nee, door de paniek dacht hij aan niets van dat alles. Zijn telefoon, die moest hij hebben. 

Toen hij hem zag liggen griste hij ook zijn portemonnee van de salontafel. Als hij over een uurtje niets meer over had, dan had hij tenminste nog wat contant geld, een pinpas, een OV-chipkaart. En een identiteitsbewijs, dat vooral. De vlammen konden hem zijn huis afnemen, maar van zijn identiteit bleven ze verdikkeme af.

Hij rende de trap op, probeerde in een oogopslag te polsen hoe lang het zou duren voordat het vuur de zolder zou hebben opgeslokt en aan zijn weg naar beneden zou beginnen. Toen hij op de overloop stond deed het vuur pijn aan zijn ogen. En aan zijn huid ook eigenlijk, want het was heet, dat vuur. Hij hield zijn arm voor zijn gezicht om zijn ogen af te schermen. Onderhand waren de vlammen al begonnen aan het volgende slachtoffer: de houten trap.

Hij keek met grote ogen om zich heen en zijn blik viel op de badkamer. Ineens zag hij zijn tandenborstel en wist hij dat hij die koste wat het kost moest redden. Wat bleef er nog van hem over zonder tandenborstel? Niets meer dan een holbewoner, een man zonder hygiëne. Hij wilde al een stap richting de badkamer zetten, maar toen hij de trap naar de zolder hoorde kraken herinnerde hij zich weer dat hij eigenlijk vooral bezig moest zijn met het maken dat hij wegkwam.

Dus dat deed hij. De drummer sprintte zó snel naar beneden dat hij bijna struikelde. Hij wierp nog een laatste blik op de woonkamer – was er nog iets dat hij mee moest nemen? – en ging de straat op. Daar ging hij zitten op het stoepje tegenover zijn huis. Ergens in de verte hoorde hij vaag sirenes, maar daar op die stoep klonk vooral het geknisper, alsof zijn huis een groot blok hout was. Voor zijn ogen zag hij hoe zijn huis met het helse kabaal van duizend drumsolo’s in elkaar stortte. Hij stak zijn handen naar voren, alsof hij voor een kampvuur zat. Zo had hij er in ieder geval nog een beetje warmte van.

*

Pas na twee dagen, toen hij moe was geworden van de telefoontjes met de verzekering en hij – omdat hij niets anders wist – in een klein hotelkamertje zat waar de muren vergeleken met zijn huis toch wel erg dicht op elkaar leken te staan, realiseerde hij zich hoeveel hij was verloren. De brandweer was niet op tijd en het vuur had de woonkamer al bereikt voordat het geblust was. Hoewel een deel van het huis nog overeind stond, was er niets dat niet door het vuur aangevreten was.

De foto’s aan de muur, de harde schijven, de mappen met papieren – nu pas dacht hij aan dat alles. Zijn kleren, de boeken die hij in zijn leven bij elkaar had gespaard, relieken uit zijn jeugd, al zijn schriften en dagboeken, zijn drumstel: alles was weg, foetsie. Het was net alsof het vuur naast zijn huis ook zijn hele leven had opgebrand.

Het duurde natuurlijk ook niet lang voordat de media hadden opgevangen dat zijn huis was afgebrand. Hij was immers de drummer van een rockband die af en toe in de hitlijsten verscheen en dat maakte hem net relevant genoeg voor een berg kleine online artikeltjes, maar landelijk nieuws werd het niet. Op Instagram en Twitter werd hij doodgegooid met steunbetuigingen en liefde en hoewel hij dat normaal misschien lief had gevonden, herinnerde elk ontvangen berichtje hem er nu alleen nog maar aan dat zijn hele leven verdwenen was.

Zijn dagen in dat hotel waren als volgt: hij ontbeet, keek tv, ging lunchen, keek nog wat meer tv, bestelde room service, staarde ’s avonds net zo lang naar het scherm tot hij in slaap viel, om ditzelfde proces de volgende dag te herhalen. Naar buiten ging hij niet. Waarom zou hij? Om boodschappen te doen? Het gebrek aan een koelkast maakte dat overbodig. Om bij vrienden langs te gaan? Die leken hem niet te missen: op een paar meelevende berichten na had hij van zijn naasten niets ontvangen. Dus versleet hij zijn dagen op die hotelkamer in de hoop dat de verzekering op een dag een nieuw huis uit de grond stampte – het liefst met zijn oude leven er nog in.

Twee weken ging dit door, totdat de zanger belde. De drummer keek een volle tien seconden naar de naam op zijn telefoonscherm voordat hij opnam.

‘Ik hoorde het van de brand, klote man,’ zei de zanger. ‘Gaat ‘ie?’

‘Gaat wel.’

‘Waar zit je?’

‘Een hotel.’

‘Een hotel?’

De drummer knikte. Blijkbaar vatte de zanger de stilte op als een bevestiging, want hij praatte zelf verder.

‘Ja, dat gaat dus niet, een hotel. Achterlijk. Je komt bij mij slapen. Pak je spullen, ik ben de hele dag thuis.’

En wanneer de zanger zoiets zei, deed je dat ook. No questions asked. De drummer pakte zijn spullen, checkte uit en pakte de trein naar Amsterdam, waardoor hij diezelfde middag nog voor het flatgebouw van de zanger stond. Hij belde aan, hoorde wat gekraak uit de speaker en de deur sprong open. Toen hij bij het appartement aankwam stond de zanger hem in de deuropening op te wachten. Hij bekeek de drummer alsof hij een standbeeld stond te bewonderen en liet zijn blik dalen naar zijn bagage.

‘Is dat alles?’ vroeg hij.

De drummer knikte.

Tot zijn verbazing moest de zanger lachen. ‘Allemachtig. Heb je goed voor mekaar.’ Hij draaide zich om en liep zijn appartement binnen, wat de drummer opvatte als een uitnodiging om achter hem aan te lopen.

Het was geen bende, maar netjes was het ook niet. Overzichtelijk rommelig, dat was het. Hij vermoedde dat het brein van de zanger er precies zo uitzag. Overal lagen schriftjes, losse blaadjes met teksten. Hier en daar stond een loos instrument tegen een stoel of tafel aangeleund. Tegen de muur stond een houten, krakkemikkig bureautje met een typemachine waar een half blaadje uitstak, waar hij ongetwijfeld ging zitten als hij in de geest van de Grote Overleden Tekstschrijvers wilde kruipen.

De zanger plofte op de bank. Hij wees naar de gang. ‘Je krijgt de logeerkamer,’ zei hij. ‘En doe verder alsof je thuis bent.’

*

Ze brachten hun dagen en avonden door met series, videogames en veel eten. De drummer las boeken uit de privébibliotheek van de zanger en de zanger rommelde vaak door zijn schriftjes en volgeschreven pagina’s heen. Soms zat hij ’s avonds achter zijn bureautje. Dan zei hij heel lang niets, tikte af en toe wat en keerde weer terug naar zijn stilte.

Op een avond doorbrak hij dit patroon. Na een heftige tikbui zuchtte hij diep, greep het blaadje uit de typemachine en legde het op een stapeltje, waarna hij het hele pak papier in de schoot van de drummer wierp, die op de bank een boek zat te lezen.

‘Hier,’ zei de zanger. ‘Lees.’

‘Wat is het?’

‘Teksten. Wat ideeën. Lees nou maar.’

‘Waarom ik?’

‘Zie jij nog iemand anders in dit huis?’

De drummer begon te lezen. In zijn achterhoofd hoorde hij een stemmetje dat zich afvroeg waarom hij dit aan het lezen was, waarom hij überhaupt in dit appartement zat. Had de zanger hem alleen maar uitgenodigd zodat hij zijn teksten kon beoordelen? En was hij nog zo stom om erin te trappen ook?

Naarmate hij zich verdiepte in de teksten vervaagde het stemmetje in zijn hoofd. Hij zakte in de teksten weg, verloor zich in de rijkdom. Hij was vergeten hoe mooi een liedtekst kon zijn, vergeten wat het effect van zijn teksten op hem waren. Alles om hem heen smolt weg, hij kon alleen nog aan die woorden denken. Bij sommige teksten kon hij een melodie, een rif, een drumsolo al horen.

Na een paar dagen legde hij het weer op de schoot van de zanger. Voor het geval dat de zanger hem daadwerkelijk alleen bij hem thuis had uitgenodigd om zijn teksten te lezen wilde hij zijn enthousiasme nog niet te veel laten blijken.

‘Ik heb het gelezen,’ zei hij. ‘Ze zijn aardig, maar er kan nog aan gesleuteld worden. Ik heb een paar aantekeningen gemaakt. Maar vertel, waar is het voor?’

De zanger staarde even voor zich uit, zei toen: ‘Ik heb een idee voor een nieuw album.’

Dat zette de drummer op scherp. Er rommelde iets in zijn buik, een laag tromgeroffel. Hij wilde springen, dansen, maar hield zich in. God, ja, een album. Wanneer zouden ze beginnen? Morgen? Waarom niet nu?

‘Ja,’ zei de drummer, ‘dat lijkt me niet zo’n gek idee. Met deze teksten kunnen we wel wat.’

De zanger glimlachte. ‘Kun jij misschien ook weer wat bij elkaar sprokkelen voor een nieuw huis.’

En pas toen de zanger dat had gezegd realiseerde hij zich dat hij al meer dan twee weken niet aan zijn oude huis had gedacht. Toen hij opkeek naar de zanger zag hij dat hij naar hem lachte.