Edward herleest met Vuurlanders tien boeken van zijn vergeten lievelingsschrijver

510

DE VRIJHEID, DE LEEGTE, DE DOOD

Edward van de Vendel

Vroeg in januari van het jaar 1996 las ik mijn eerste boek van de nu bijna vergeten schrijver Alfred Kossmann. Aan het eind van datzelfde jaar las ik het laatste. In de tussentijd was ik verslingerd geraakt.
Ik schreef hem in 1997 een bewonderende brief, die hij beantwoordde met een gracieus bericht, met daarin onder andere de zin: ‘Ik hoop ooit ook uw werk te lezen en mooi te vinden’.
In 1998 overleed hij.

Nu wil ik, samen met tien Vuurlandschrijvers die elk voor het eerst een Kossmanntitel tot zich nemen, onderzoeken waaróm ik zo vrolijk geobsedeerd raakte door zijn werk. Gevaarlijk wel: kunnen zijn controversiële boeken nog in deze tijd? Zijn het niet vooral oude mannen-verhalen? Of is zijn speelsheid nog altijd speels?

Vandaag: De vrijheid, de leegte, de dood (1981), een keuze uit Kossmanns verhalen. Dit boek bevat vijf novellen, waarvan er twee, De architect (1969) en Ga weg, ga weg, zei de vogel (1971) ook al apart uitgegeven waren. De hoofdpersonen zijn in alle gevallen mannen, en hen is meestal iets overkomen waar ze omheen moeten zien te leven.    

Harm Henrik ten Napel las het boek met me mee, en we schreven er elkaar een mail over:

Beste Edward,

Op een van de eerste bladzijden uit mijn exemplaar van De vrijheid, de leegte, de dood is een stempel gedrukt. Onder de enorme woorden uit de titel staat in groezelige blauwe hoofdletters: AFGEVOERD. Het komt grimmig op me over, en niet alleen op mij. De bibliotheek spreekt tegenwoordig niet meer van afgevoerde maar van afgeschreven boeken. Nog niet zo lang: mijn exemplaar komt uit 1981.

De vijf verhalen die het boek verzamelt, zou ik dan weer niet grimmig noemen. Niet dat ze vrolijk zijn; Kossmanns schrijft weliswaar speels, maar elk verhaal heeft iets wrangs. De collaborateur, de dementerende man en zijn kinderen, de onzekere schrijver, de hot shot architect, en de kluizenaar-achtige ambtenaar, er hangt iets kluchtigs om deze personages heen, terwijl ze eigenlijk stuk voor stuk flink in de problemen zitten.

Ze zijn een beetje belachelijk en Kossmann lijkt hen daarmee te pesten: wat zijn jullie levens toch arbitrair. Zelfs de collaborateur die terugkomt uit Duitsland is vooral zielig. Het is schokkend, natuurlijk, als hij breekt en tegen zichzelf begint te zingen: ‘nu Lize goed dood is, leef ik des te meer.’ Zijn zus, geloof ik, is gefusilleerd—een heldin—en hij is er nog. Hij is geen held en geen slachtoffer; verdrietig halverwege.

Nihilisme, treurig grinnikend nihilisme—met die term moet je deze verhalen misschien aanduiden. In De architect krijgt de architect, die in de loop van het verhaal uit zijn eigen leven verdwijnt, de hoorn aangereikt nadat de telefoon is overgegaan tijdens een vergadering:

                  ‘Voor jou Heulekom.’

                Hij bracht het ding aan zijn oor en hoorde geen enkel geluid. De mannen om hem heen zwegen, beleefd, om hem rustig te laten praten, maar er kwam geen woord, geen geruis, geen signaal.

God belt op maar hij bestaat helemaal niet, dus blijft het stil aan de lijn. De architect overweegt nog om te doen alsof hij een vraag beantwoordt, maar geeft uiteindelijk de hoorn weer terug, zonder een woord te hebben gezegd.

Hadden deze figuren maar iets van de speelsheid waarmee Kossman ze beschrijft, dan zouden ze zich misschien raad weten met de lichtheid van hun bestaan.

Hoe zijn deze mensen zo geworden? Waar ontbreekt het ze aan, Edward? Waarom lukt het ze niet om gewoon te leven?

Groet,

Harm Hendrik

Dag Harm,

ik dacht dat ik alle Kossmanntitels had verzameld, maar jij noemde deze en die vond ik niet terug. Achteraf begrijp ik dat: vier van de vijf verhalen stonden al in boeken die ik wél had, en ik moet dus in de jaren negentig gedacht hebben: ik schaf dat boek niet aan, ik heb de inhoud al. Die gedachte was grotendeels terecht, maar niet helemaal. De klok, het eerste verhaal, was nieuw. En nu ben ik blij dat jij me De vrijheid, de leegte, de dood hebt laten aanschaffen, alleen al omwille van dat ene verhaal.

Kossmann werd in 1943, eenentwintig jaar oud, opgepakt door de Duitse overheersers om in het kader van de Arbeidseinsatz in Duitsland te werk te worden gesteld. Hij had een tijd ondergedoken gezeten, maar werd gevonden en moest toen wel, anders zou zijn hele familie gearresteerd worden. Maar terugkomen na de oorlog was moeilijk. Zelf zei hij daarover in een interview: ‘Ik heb last gehad van overbodig schuldgevoel. In Duitsland sloeg ik steentjes onder biels, een miezerig karwei. Ik dacht toen dat mijn generatiegenoten en de literatoren die ik bewonderde allemaal heldhaftig in het verzet waren geweest. Dat pretendeerden sommigen ook. Ik voelde mij zeer gegeneerd.’ Ook in De klok keert een man huiswaarts na een tewerkstelling en ook voor hem is dat terugkomen hoogst pijnlijk. In een dronken bui, waar het verhaal een verslag van is, vertelt hij over die ‘moeilijke dagen’. Want ja, zijn zus is door de Duitsers doodgeschoten, dat hoort hij van zijn moeder, en het lukt hem niet dat feit werkelijk tot zich door te laten dringen: ‘[…] van dat andere wist ik alleen maar, ik voelde er niets van. Er had toen iets moeten gebeuren, dat is duidelijk, ach je hebt allang begrepen wat ik voor een soort vent ben: wel iemand die iets overkomt, niet iemand die iets onderneemt […]’

Maar het is vooral interessant wat er vervolgens gebeurt (let wel: dit is het eerste verhaal van de bundel, en niet voor niets, in zeker zin geldt voor deze jongen hetzelfde als voor de hoofdpersonen uit de andere verhalen). Na een tijdje begint hij namelijk wel te wennen en kan hij wel iets voelen. In het verhaal noemt de ik-persoon dit: ‘ik paste weer in de geschiedenis’. Totdat hij dat plotseling, jaren later, niet meer doet. Hij trouwt, krijgt kinderen alles gaat goed, en op een dag overvalt hem een enge gedachte. ‘[…] ik schrik ontzaggelijk als ik merk dat ik denk: waar is het precies fout gegaan? Fout gegaan, denk ik, en ik hoor mezelf heel verontwaardigd hardop zeggen: fout gegaan, man, er is helemaal niets fout gegaan. Je doet niets tegen zoiets, als het gedacht is dan is het er, dan kun je beter van daaruit verder denken […]’.

Harm, jij vraagt me: ‘Waarom lukt het deze mensen niet gewoon om te leven?’ Wel, ik denk dat dat de kern is van deze verhalen en van veel van Kossmanns werk. Het leven in zijn werk is namelijk: gedachten hebben over het leven. Vermoedelijk, maar dit is enkel mijn psychologiserende poging, omdat het leven zelf al teveel aanwezig is geweest. In de vorm van een oorlog en gedwongen werken (eerste verhaal), een beroerte van een vader die altijd afwezig was voor zijn zoon (tweede verhaal), een schrijver die verlaten is door zijn vrouw en niet weet of zijn boeken nog gewenst zijn (derde verhaal), een architect die niet meer gelooft in zijn werk (vierde verhaal) en een man die gewond is geraakt bij een bomaanslag (vijfde verhaal). Nooit gaat het over de gebeurtenissen, het gaat over de vraag hoe verder te leven. Dus, om je vraag te beantwoorden, volgens mij zijn deze personages niet meer bezig met het laten lukken van het leven, maar met het laten lukken van het verder leven.

En de achtergrond van dat verloren gegane geloof in een nieuw leven meen ik terug te lezen in het verhaal over de architect. Daarin wordt de hoofdpersoon geconfronteerd met een ambitieuze jonge collega die pleit voor een betere wereld. De architect zegt dan tegen hem: ‘Ik ben al blij dat er een wereld is en dat is misschien de zwakte en de kracht van mijn generatie. De wereld wéér bewoonbaar maken was ons ideaal van na de oorlog, de wereld iets bewoonbaarder maken is ons ideaal van nu. De wereld verbeteren, nee, zoveel geloof heb ik nooit gehad. De wereld ervoor behoeden nog ellendiger te worden, verder kom ik niet. Ik geloof wel in mensen, in jou en Saks en wie ik zo tegenkom, maar in de mensheid, nee, daarin geloof ik niet.’

Zo gezien zou je kunnen constateren dat Kossmanns werk het werk is van de teleurstelling en van de onmacht. Maar nee, daarvoor schuilt er toch teveel plezier in al die pogingen om verder te leven. Zo heeft de invalide hoofdpersoon uit het slotverhaal, Ga weg, ga weg, zei de vogel (interessant: geschreven net voordat Kossmann zelf invalide werd!), een min of meer gelukkig bestaan opgebouwd door in zijn kleine appartementje in zijn luie stoel zijn oren te trainen om alles wat in de woninkjes om hem heen plaatsvindt te beluisteren. Hij verzint er achtergronden bij, en hij noemt dat zelf (grappig gevonden van Kossmann) ‘visionair horen’. Er staat dan: ‘Het was, dacht hij, een bijzondere kwaliteit van zijn gehoor dat hij het kon afstellen op veraf en dichtbij, alsof het een mechaniek was, een ding dat de menselijke vermogens net zo had geperfectioneerd als een camera.’

En de zoon uit Het model mag dan diepe wrok koesteren ten opzichte van zijn oude door een beroerte getroffen, afstandelijke vader (die nota bene als laatste manuscript een pornoverhaal geschreven heeft, terwijl pornografie nu juist een onderwerp is van hem, de zoon), maar de vader zelf, met wie het verhaal begint, is in zijn afasie helemaal niet zo ongelukkig. Hij waardeert het personeel in de zorginstelling en hij is blij met zijn schoondochter, die hem perfect verstaat. ‘Ik knik berustend. Het komt er niet op aan, ik zit hier en ben eigenlijk al dood, het is dom van me dat ik niet ben doodgegaan, maar het komt er niet op aan.’

Dus, conclusie, weet ik eigenlijk niet zozeer waar het de Kossmannpersonages aan ontbreekt, Harm. Niet aan wanhoop, dat klopt, maar over het algemeen ook niet echt aan het blijmoedig hanteren van die wanhoop. En is dat niet wat ons leven óf ons verder leven vaak is – het blijmoedig hanteren van onze wanhoop?

met grote groet,

Edward

Besproken boeken

Alfred Kossmann: De vrijheid, de leegte, de dood

De vrijheid, de leegte, de dood

Alfred Kossmann