Vanaf de brug is de winkel overzichtelijk; bewegingen die voor Jaap groots aanvoelden blijken minuscule verschuivingen in het grid.
De man ontknoopt de manchetknopen van zijn overhemd en stroopt zijn mouwen kalmpjes op. Eerst de linker, dan de rechter.
Hij laat Jaap even alleen en loopt via een smalle railing naar de zijkant van de winkel. De man stapt soepeltjes op de loopbrug die langs de winkelwand hangt.
Here merkt de man niet op, of hij doet alsof. Voor Jaap zijn de passen namelijk duidelijk hoorbaar.
Jaap heeft Levi niet uit het oog verloren. Het is ook moeilijk om niet naar hem te kijken. Hij is, naast Here, de enige die zich vrij door de winkel beweegt.
‘Vergis je niet’, zegt de man even later, ‘je zit een stuk hoger boven de mensen dan je denkt. Zeker met de echo hier wordt het geluid snel diffuus. Wat vond je? Vreemd of niet?’
Jaap probeert wat terug te zeggen, maar opnieuw blijft het bij gesis.
‘Misschien moet ik je maar snel een stemprothese geven. Wacht, ik installeer er straks een voor je.’
De man heeft een hogere stem dan zijn uiterlijk doet vermoeden voor zo’n gespierde man. Hij draait zich om en houdt de deur voor Jaap open. Dit keer gaan ze rechts.
‘Loop zelf maar’, zegt hij. ‘Volg het licht.’
De man geeft Jaap een bemoedigende zet. Nog een keer zijn zintuigen op scherp stellen, denkt de man. Jaap schuifelt door de spaars verlichte hal, hij blijft gefixeerd op de TL-balk. Hij lijkt soms nog niet helemaal te begrijpen dat deze man daadwerkelijk de Koper is.
‘Hé, niet bang zijn. Ik ben bij je’, fluistert de man.
Jaap kijkt enkel nog naar boven. Zijn handen knijpen samen tot klamme vuisten. De TL-balk knippert en valt uit.
‘Blijf vooruit kijken, anders verlies je je evenwicht.’
Op de tast probeert Jaap verder te lopen. De man heeft zich een stukje achter hem laten zakken en kijkt door een nachtkijker. Jaap beweegt, net als de jongen in de lichtkamer, langzaam door zijn lens.
De man gaat op een knie zitten en roert zich niet. Even is Jaap in een kamer beland, en kan de man doen waar hij goed in is: observeren, analyseren en zijn conclusies trekken.
‘Koper’, schreeuwt Jaap. Enkel Jaaps adem wordt harder.
De man heeft zijn schoenen uitgedaan en klemt ze onder zijn elleboog. De man sluipt voorzichtig langs Jaap om hem in zijn ogen aan te kunnen kijken. Jaaps pupillen zijn wijd opengesperd.
De TL-balk flitst weer aan.
‘Je hebt het goed gedaan. Je bleef kalm. Dat heb je nodig zometeen’, zegt de man, terwijl hij zijn hand kort op Jaaps hoofd legt.
De man gaat weer voorop. De twee komen nu aan in een kamer die lijkt op Heres kantoor. Jaap heeft een richel gevonden om zich aan vast te pakken.
‘Here heeft een nieuwe impuls nodig; iets van nieuwe waarheid. Een strohalm’, zegt de man. Hij haalt een met lampen bezaaid pak tevoorschijn. Verschillende lampenkappen zijn als een pantser over de schouders en armen verspreid. Jaap trekt bleek weg.
‘De zoon van de Koper, de ‘engel des lichts’, de ‘light controller’, of de ‘verloren etalagelamp’: wat Here met je doet is aan hem.’
De man hijst Jaap in het pak, die zelf amper bij krachten is om het te dragen.
‘Here heeft het niet zo op indringers. Ik heb het vroeger eens geprobeerd met een Handelaar, maar die man heeft Here een hel bezorgd.’
Jaap weet even niet waar hij het zoeken moet. De man probeert een fitting precies op de open plek in zijn hals te plakken. In principe zit Jaaps lichtaansluiting er nog, maar deze lamp is anders. Hij is niet bedraad.
‘Je knippert behoorlijk, zelf zal je daar geen last van hebben. Je krijgt wel deze bril van mij en ik heb nog antislipschoenen voor je; die gebruik ik zelf ook als ik de vloer opga.’
De man zet een zwarte bril op Jaaps voorhoofd. De glazen zijn kokervormig en steken behoorlijk uit. Het rubberen bandje drukt Jaaps oren plat.
‘Het is belangrijk dat je rechtop staat, en geen zorgen: je entree is lichtvoetig; je hoeft geen grote stukken te lopen. Maar eenmaal binnen is het aan jou. Het pak went vanzelf.’
De man opent een koelkast. Er hangen langwerpige zakken sondevoeding in.
Op de achterzijde van het pak trekt de man een klittenbandsluiting open. Hij legt er een zak in en duwt een nieuwe aansluiting in Jaaps neus.
‘Tjonge; heb ik je nog steeds geen buisje voor je stem gegeven.’
De man plant een kus op Jaaps wang.
‘Ga maar in de wachtkamer zitten.’
De man pakt Jaap zijn hand vast en laat Jaap, die nog moet wennen aan zijn nieuwe omtrek, door de deur. Rechtdoor past niet; het pak is te breed voor de deurpost.
‘Je wordt vanzelf geroepen als je op moet’, zegt de man.
De deur sluit hermetisch. Plots is de akoestiek weer kraakhelder. Jaap zweet behoorlijk. Langs de muur hangen witte klapstoeltjes.
Er klinkt een meisjesstem van om de hoek. Ze rommelt in een laatje. ‘Ik moet even kijken welke stemprothese past. Wat heeft hij aan jou laten zien?’, vraagt ze. ‘Laat me raden: de lichtkamer en ook de vrouw in het water die gaat verdrin—’