Negen interviews met dichters die werken aan hun debuutbundel

69

Alara Adilow: ‘Urgentie is het beste ankerpunt’

Thijs Joores

Ze heeft haar jas al aan, maar gelukkig ben ik nog net op tijd. Alara Adilow is onze afspraak vergeten, tot haar eigen schrik: ‘Normaal zet ik alles netjes in mijn agenda, hoor!’ Ze wilde net vertrekken naar een optreden, maar een uurtje later vertrekken moet kunnen, beslist ze met een zekere vanzelfsprekendheid. Ik ga aan tafel zitten terwijl ze twee koppen thee zet, allesbehalve gehaast.

Van tevoren stuurde Alara me ‘Ruis in de verbinding.’, een gedicht dat eerder in De Gids heeft gestaan. Ze is fan van het tijdschrift en dan vooral van de digitale archieven, waarin ze soms jarenoude nummers afspeurt naar meer gedichten. Haar leeshonger is groot en zo ook haar publicatiedrang. Ze wil graag verschijnen bij zo veel mogelijk tijdschriften en platforms – dit interview vindt ze een mooie toevoeging aan het rijtje.

Je debuutbundel heet Mythen en stoplichten, en in dit gedicht schrijf je: ‘De stoplichten waren kapot.’ Een belangrijk beeld dus, het stoplicht. Waarom?

Toen ik met de bundel begon, schreef ik wat ik noem ‘stedelijke poëzie’. Urban, ook vanuit mijn achtergrond in de spoken word. Het ging over mijn omgeving, de buurt waar ik vandaan kwam, bijna met een sociologische benadering. Het stoplicht was daarbij een sterk beeld want het zegt iets over hoe we in een stad met elkaar omgaan. Het is een regulerend mechanisme binnen een samenleving. Het zorgt voor veiligheid, maar soms sta je lang te wachten op niets en voelt het overbodig en belemmerend. Het stoplicht staat in scherp contrast met de eeuwenoude mythe, die het materiële overstijgt.

Dit hele gedicht is enorm beeldrijk, alleen al in de eerste strofe. Waar komen al die beelden vandaan?

Metaforen geven voor mij gevoelens weer. Ik las laatst dat iemand over Caravaggio zei dat zijn schilderijen niet alleen scènes zijn maar uitgebeelde emoties. In poëzie is de metafoor daarvoor het belangrijkste instrument. Misschien maakt dat mij een sentimentele dichter. Lang was ik meer van de hermetische, abstracte poëzie, zoals van Kouwenaar en Lucebert. En van de talige dichters van het objectivisme, bijvoorbeeld Rae Armantrout. Maar in mijn eigen werk is de focus komen te liggen op emotionele conflicten.

Dit is een heel persoonlijk gedicht en ik heb lang gezocht naar hoe ik deze inhoud het best kon communiceren. De transitie, de daaropvolgende breuk met mijn moeder, haar achtergrond… Lange tijd lukte het me niet om queer gedichten te schrijven met transgender-zijn als thema, en ook dit gedicht kostte veel tijd. Er zitten maanden aan zelfonderzoek door dagboekschrijven en eindeloos herschrijven aan vooraf. Ik moest ernaartoe graven. Dichten is een ingewikkeld proces dat nog wel eens wordt onderschat. Je moet de gevoelens niet alleen blootleggen, maar ook onderzoeken en daarna in poëzie weergeven. Metaforen zijn heel geschikt hiervoor, omdat ze de betekenis ook openlaten – die is nu eenmaal niet helemaal vast te leggen.

Ik ben een estheet: het gaat mij ook om de schoonheid van taal, wat voor constructies en sensaties die allemaal kan voortbrengen. Zo begon het dichten voor mij, met het taalspel, en dat ging boven de betekenis. Dat was problematisch, want wilde ik dan eigenlijk zeggen? Voor de bundel heb ik lang nagedacht over wat ik nu eigenlijk met mijn poëzie wil. Ik weet nu dat ik wil zorgen voor open communicatie: ik streef ernaar om in mijn gedichten doorzichtig en benaderbaar zijn. Bijvoorbeeld in een regel als: ‘Ik ben niet bang om er niet bij te horen.’ Dat is gewoon spreektaal, niet per se poëtisch. Maar het is wel een zwaartepunt in het gedicht. Mijn werk lijkt nog niet altijd open, maar het is al een stuk opener dan eerst.

Heb je in deze nieuwe fase van je dichterschap ook andere literaire voorbeelden?

Zeker, vooral veel Afro-Amerikaanse dichters. Zij schrijven vaak over hun eigen situatie. Danez Smith bijvoorbeeld, en Justin Philip Reed. Ik besef dat zij niet per se de beste dichters zijn, maar ze schrijven over hedendaagse onderwerpen die ik ook belangrijk vind. Het gaat me niet meer alleen om de dichtkunst zelf, maar vooral om de inhoud. Poëzie is een medium om te spreken over wat belangrijk is. Natuurlijk zijn vorm en inhoud niet altijd zo sterk gescheiden, maar dit is wel de verschuiving die ik voor mezelf heb waargenomen.

Mijn bundel kwam heel lang maar niet af. De vraag die ik mezelf nu steeds stel is: wat wil ik met dit gedicht zeggen? In de gedichten die ik nu heb gekozen, probeer ik iets belangrijks te communiceren. Misschien is het gedicht zelf soms minder mooi dan zou kunnen, dat kan. De urgentie van mijn boodschap is het beste ankerpunt.

Hoe ver ben je nu in het proces?

De eerste versie is al bij mijn redacteur geweest en daarna is er nog veel verschoven. Ik hoop de komende maanden aan individuele gedichten te kunnen schaven, te kijken of er iets nog niet gezegd is. Nu blijf ik de bundel steeds herlezen, van kaft tot kaft, om te kijken naar de structuur. Ik ben echt een peuteraar en houd ervan om intensief bezig te zijn en blijven met de tekst. Daarmee zou ik zo nóg een jaar bezig kunnen blijven. Plus, je blijft je ontwikkelen en dan kun je bij wijze van spreken wel de hele tijd opnieuw beginnen, want je staat steeds weer net anders in je eigen tekst. Maar je moet een keer een punt achter het proces zetten, want anders maak je je werk kapot.

Ik dacht altijd dat ik in de laatste fase van mijn bundel nog veel zou schrijven, maar dat valt tegen. Het kost nu veel moeite om één regel op papier te krijgen, terwijl een gedicht bij mij normaal heel snel tot stand komt. Ik heb geleerd een gedicht de ruimte te geven. De spontaniteit waarmee het ontstaat is niet rationeel maar emotioneel en lichamelijk. Ik kan het niet forceren, het gedicht moet ademen wanneer het daarom vraagt. Tijdens het schrijfproces kun je niet alles uitdenken, dat komt in deze laatste fase.

Wanneer zie jij een gedicht als af en kun je het loslaten?

Bij ‘Ruis in de verbinding.’ was het de deadline voor De Gids. De publicatie maakt het officieel. Maar tegelijk bestaan er van dit gedicht meerdere versies. Als ik herschrijf, maak ik eigenlijk altijd een nieuw gedicht. Dat heeft vaak dezelfde boodschap maar met andere accenten, bijvoorbeeld meer nadruk op de moeder. Deze versie was op een moment gewoon af, de energie was op. En ik wilde het de wereld in hebben.

Soms faalt er ook een gedicht, dan wordt het niet goed, hoe veel versies ik ook schrijf. Of eigenlijk is falen niet het goede woord, iemand anders kan het nog steeds goed vinden. Maar ik neem het dan niet op in mijn bundel. De selectie die er wel in komt, vormt zo’n klein percentage van wat ik allemaal geschreven heb. Er is alleen ruimte voor wat ik echt sterk en belangrijk vind. De inhoud moet goed zijn en het moet als geheel én van regel tot regel goed in elkaar zitten. Uit gedichten die het niet redden tot de bundel, kan ik met een beetje geluk nog een regel hergebruiken.

Wat doe je als je twijfelt aan de kwaliteit van een gedicht of een regel?

Laten liggen en er later – een week, een paar weken later – nog eens naar kijken. Herlezen. Op de computer, op papier. Laten liggen. Lezen. Heel vaak lezen. Ik let in het bijzonder op de stem. Ik schrijf altijd vanuit een ik-persoon en dan is oprechtheid erg belangrijk. Als ik schrijf over migratie en een persona een stem geef, neem ik op een bepaalde manier iemands plek in. Daar moet je voorzichtig mee zijn. De stem achter het gedicht moet hoorbaar zijn en ik moet blij zijn om die stem aan te nemen.

Je bundel is er in april. Op welke reactie hoop je?

Ik ben dankbaar voor mijn uitgever, mijn redacteur en iedereen die me bij dit lange proces ondersteund heeft. Het voelt heel waardevol dat ik binnenkort een bundel heb afgemaakt. Het is voor mij niet alsof de bundel pas tot leven komt als anderen hem gaan lezen. Voor mij als dichter staat het schrijven centraal: ik groei erdoor, ik leer ervan, het geeft mijn leven betekenis. Zo bekeken maakt de reactie me eigenlijk weinig uit.

*

Ruis in de verbinding.

Je ex joeg ons ’t huis uit. We kropen door een knoop strevend naar een thuis,
vier voeten op een asfaltweg, over het water naar Engeland.
De wolken leken van karton.
            Ik zag je zitten op een stoep,
je hield middennacht vast, een zwartblauw kalf likte je wangen.
Een glimlach tussen je vingers.
Het licht veranderde in een duizendpoot en at de glimlach weg.

Je schitterde als een gewonde paradijsvogel.

De stoplichten waren kapot. Je hart dreef als een wond in de wijnfles.
            We groeiden op in jouw jeugd;
            een onhandige gazelle gevangen tussen geschiedenis en lichaam.
We lagen loom als panters op het matras omringd door bleke muren,
Wietrook krulde om ons heen.
‘Je bent de enige, mijn koning, mijn wereld’ – en jij de mijne.
Soms mompelde je in jezelf over jouw moeder,
tante, zus, broers, vader, oom, verkoolde huwelijk, land.
Een land met vlaktes van suikerig zand als tong,
een rusteloze zon als nier.

Stemmen van een achtergelaten familie, leven in jouw oorschelpen.
            Bij koranleer spijbelde je, mijn groei in je buik verborg je.
Je bent een tjiftjaf, zette mij als een rots op je schouders
en klom op de rug van de stier.

            Toen ik volwassen was en je bezocht

vermomde ik me voor jou.
Een vorm waarin ik dacht te passen.
Je hield van mij als zoon en ik wilde een echte zoon zijn.
            In de spiegel zie ik jou. Jouw lach komt uit mijn mond.
            Misschien… Misschien wilde ik als jij zijn
omdat mannen altijd onze pijn begroeven.
Hun stemmen volgen ons naar alle huizen waarin we wonen.
Die stemmen wonen in onze oude schoenen.

Ik begon hormonen te nemen, verschuilde mijn borstgroei.
In jouw nieuwe huis mijmerden gehoorzame engelen over gods’ aangezicht.
Je zei dat je djinns hoorde in de kas in de tuin.
Toen ik er munt ging plukken voor de thee.
            Toen ik je de laatste keer belde: een kort gesprek,
we waren niet dezelfde diersoort meer.

Als ik besloot mijn metamorfose door te zetten –
ik ben een vrouw als jij.                     De verbinding brak als een been.
            accepteer me als je dochter alsjeblieft
Ik heb de zon mijn naam horen mompelen.
met een bliksemschicht in mijn buik ga ik naar de feesten toe.
Ik ben niet bang om er niet bij te horen.
Ik draag de oorbellen die ik van je heb gestolen.

Besproken boeken

Alara Adilow: Mythen en stoplichten

Mythen en stoplichten

Alara Adilow

Bestel