Als alleen geen synoniem voor eenzaamheid is

Chard van den Berg

Simson moet hebben gedacht dat hij het was die zichzelf kon behoeden voor de eenzaamheid. Hij staarde om zich heen, de uren op het schoolkrantkantoortje leken voorbij te zijn gevlogen. Hij keek naar de oude kranten die de wanden versierden. De laatste editie ging over middelbare mannen die nog geen seks gehad hadden. Het waren stuk voor stuk lelijke types, mollig, kalend en hologig. Hun gezichten lagen bezaaid met steenpuisten, de mannen waren zo lelijk dat je je afvroeg of ze zichzelf bewust van iedere vorm van intimiteit beroofden. Waarom voel ik me niet verheven, niet beter dan zij? vroeg Simson zich af. Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht, door de kloven tussen zijn vingers zag hij een paracetamolstrip.

De zware gedachten werden verdreven door lichtheid. Hij wist dat paracetamol niet zo snel kon werken. Hij dacht aan zijn moeder, die hem vertelde dat ieder gevoel niet meer is dan een verhaal dat je aan jezelf opdringt. ‘We vertellen onszelf dingen, zodat we denken te begrijpen wat we voelen, je hebt geen pijn zolang je je pijn ontkent.’ Het citaat klonk na in zijn hoofd, dat deed het zolang hij zich herinneren kon, zolang hij zich kon herinneren in leven te zijn. 

Hij opende zijn telefoon, Mia had hem drie appjes gestuurd; Gefeliciteerd schat! Hoe laat kom je thuis? Dat bericht werd opgevolgd door twee appjes die bestonden uit een emoji-hart. Hij twijfelde over wat hij moest antwoorden, of hij moest antwoorden. Terwijl hij hierover nadacht bewogen zijn vingers niet, zijn vingers voelden op den duur zo zwaar dat hij dacht dat er lood in gegroeid was. Simson schudde vlug zijn hoofd. Net op dat moment kreeg hij een appje van Julia, ze appte Happy Birthday! Xx, ik hou van je. Vergelijkbare appjes waren eerder gestuurd door Steven, Maria en Lara. Hij zuchtte, ook al stuurden alle mensen op deze aarde hem een verjaardagswens, als haar felicitatie ontbrak, had hij niet de indruk jarig te zijn. 

Simson doodde de tijd door naar zijn teennagels te staren. De afwezigheid van de andere redactieleden stond hem toe zijn schoenen uit te trekken. Vandaag lagen ze er netjes bij, die teennagels. Ineens ging zijn hart sneller kloppen, hij zag zijn moeder richting het kantoor lopen. Zou ze hem dan toch feliciteren, hem willen knuffelen, hem vergeven voor zijn vijftiende verjaardag waarop hij het haar van zijn moeder, Delilah, in de fik zette? Hij dacht aan die dag, die dag waarop het vuur dat zich vermengde met de zoete geur van haar haarcrème en een heerlijk aroma zijn neusgaten indroop. Hij dacht aan de jaren in de lange gangen, waar het zo erg galmde dat een voetstap klonk als een bom, aan de mannen die zichzelf begeleiders noemden en hem krankzinnig. 

Hij haalde diep adem, gerustgesteld; zijn moeder had geen pukkel op haar neus, zijn moeder had ook geen grijze haren en bruine ogen. Eerlijk gezegd leek ze in niets op de vrouw die in zijn gedachten bestond als zijn moeder. Simons moeder stond kennelijk zo dichtbij hem dat hij vergeten was hoe ze eruitzag. Hij keek naar de maagden op de voorpagina van de schoolkrant. Waren mannen zonder vrouw eenzamer dan jongens zonder moeder?