De rust leek weergekeerd. De terrasgasten hadden hun hoofden glimlachend van het schouwspel afgedraaid toen Kaspers bulderende lach in volume afnam en de serveerster was doorgelopen. Er kwam weer een vertrouwde kakofonie van gespreksflarden van het terras af, waarvan de inhoud deed vermoeden dat bier het beste bluswater was tegen een wereld die in brand stond. Ditjes en datjes. Koetjes en kalfjes. Het ging allemaal nergens over. Zolang het niet over die stumperige jongeman ging die zo raar met zijn lippen trok, vond Max het prima. Ik heb het overleefd, dacht hij, ik heb weer overleefd. Hij nam een slok van zijn bier. Hij hoopte met behulp van de vloeistof een stuk broodkorst door te slikken, maar zelfs nu bleef het hangen.

Zijn boterham was taai. Om een stukje los te maken, moest Max het heft van zijn mes met gebalde vuist omvatten en snijden alsof hij een tak afzaagde. Ook moest hij zijn vork gebruiken; daarmee trok hij fanatiek aan het stuk brood dat hij probeerde af te snijden. Als dat eindelijk gelukt was, lag ofwel de kroket, ofwel de rucola naast het stukje boterham dat aan zijn vork zat geprikt. Die moest hij dan weer ónder zijn brood aan zijn vork prikken. Dat vereiste een motoriek die hij nooit had ontwikkeld. Hij wist niet beter dan dat bij een kroket hoogstens mosterd hoorde, zeker geen groente, en dat je hem met je handen vastpakte. Als hij te heet was deed je er een servetje om. Of een bolletje.

Hij sloot kort zijn ogen om de verse beelden van zijn zus, met de tranen van het lachen in haar ooghoeken, weg te duwen. Zo hard lachend had hij haar nooit gezien. Überhaupt niet lachend. Maar goed, vroeger had ze in hetzelfde armzalige schuitje gezeten. Nu zág je gewoon hoe superieur ze zich voelde. En terecht ook wel. Als je niet wist wat een broodje kroket bij een restaurant (of was het een brasserie?) inhield, dan hoefde je jezelf weinig illusies te maken.

Als het je niet eens lukte om je eten netjes op je vork te prikken, al helemaal niet. Het zou helpen, dacht Max, als ik m’n vork na het afsnijden gewoon in mijn réchterhand houd. Ik ben immers rechtshandig, en daarnet toch al ontmaskerd.

Weer zag hij zijn zus lachen. Haar hand op die lege stoel om niet door haar knieën te zakken.

Tsjak! Er schoof een stuk kroket van zijn bord, nadat zijn vork niet door de harde korst van paneermeel was gedrongen, maar er langs gleed. Hij balde zijn vuisten. Legde zijn mes neer en hevelde de vork over in zijn voorkeurshand.

Zo. Dat ging gelijk beter.

Kasper had vanzelfsprekend geen enkele moeite met het afsnijden van zijn brood. Hij had het bestek losjes beet en hield de vork in zijn linker- en het mes in zijn rechterhand. Tijdens het kauwen op een keurig afgesneden stuk brood met kroket, schoot hij plots in de lach. ‘‘k Mis een broodje,’ piepte hij, terwijl er spetters ragout om Max’ bord belandden. Max legde zijn vork neer, trok het servetje uit het papieren zakje en depte zijn bord. ‘Zonde, man,’ zei hij terwijl hij de servet kalmpjes opvouwde en naast zich neerlegde. ‘Daar hadden de daklozen hier een week van kunnen eten.’ Grapjes over de onderkant van de samenleving werkten altijd. Max maakte ze en Kasper klapte er vervolgens overheen met een verwijzing naar Max’ eigen verleden van armoede en onbeschaafdheid. Maar zo op de automatische piloot gezegd, was er weinig grappigs aan.

Kasper lachte dan ook niet en gaf zijn vriend een trap tegen zijn scheen. ‘Kom op, Maximeister. Je zit toch niet nog steeds huilie-huilie te doen om daarstraks? Iedereen hier,’ hij zwaaide met zijn mes langs het terras, ‘is het allang weer vergeten.’ Weer ontschoot hem een lach. ‘Dat je om een tweede broodje vroeg.’ Hij schudde ongelovig met zijn hoofd. ‘Als ik jou zou vertellen dat het huis van mijn ouders onder water staat, dan zou jij zeker vragen of ze op tijd naar een hoger gelegen gebied zijn vertrokken?’ Hij boog over de tafel en gaf Max een schouderklopje. ‘Komt goed, jongen. Wij gaan van jou een echte bourgeois maken.’

Dat deed Max goed om te horen, dat zijn vriend hem niet direct liet vallen na één misstap. Het doorslikken van zijn brood ging meteen makkelijker.

‘Dus niet om lullig te doen, Maxi,’ zei Kasper. ‘Ik zou om te beginnen je vork in je linkerhand nemen.’