‘Misschien toont de Koper zich genadig, jongen’, zegt Here. Hij draait zich meteen weer om naar de balie. 

‘Cees, hoor je mij?’, vraag ik, terwijl ik me voorzichtig laat zakken. 

Ik licht mezelf kort op om te zien hoe Cees erbij staat. Zijn hele lamp is inmiddels bezaaid met speeksel. Het drupt op de grond voor hem. 

‘Cees!’, roep ik wat harder. Zijn ogen zijn al gesloten. Als het speeksel in de lichtaansluiting komt, kan de lamp kortsluiting krijgen, zoals vaker gebeurt bij oudsten.

‘Het licht, eindelijk naar he–’, stamelt oude Cees.

‘Wat zeg je?’, fluister ik. Hij maakt een laatste stuiptrekking.

‘Eindelijk naar het huis van de Koper’, zegt hij, terwijl hij nog een keer fel oplicht. De lamp knettert kort. Zijn ledematen worden direct slap. De houten steunpaal splijt en breekt doormidden. 

Met een doffe klap valt zijn hoofd voorover in zijn lamp. Ik geef een korte gil. Het glas breekt in zijn rimpelige hals. Snel schiet ik terug naar mijn plek.

Even later slaat Here zachtjes op de gong. Een lage trilling vult de winkel. De etalagelampen flikkeren. 

‘Moge zijn licht in ons allen worden opgenomen, en laat het licht zijn tot een eeuwig vuur. Vindt uw weg naar het huis van de Koper, mensen, voor het te laat is’, zegt Here dragend. Kleine Levi licht ook op. Hij geniet van het geluid van de gong. 

‘Wordt u niet vervuld met een heilig verlangen als u de etalagelampen ziet branden? Voor oude Cees is het nu voor eeuwig te laat!’, schreeuwt Here. Ik blijf denken aan het huis van de Koper; misschien kan Cees mij wel aanbevelen.

‘Wat een roepstem’, mompelt papa als hij even later naast me hurkt. Zijn rubberen schort glimt. Hij heeft zijn slang om zijn middel geknoopt. Ik schijn nog zachtjes.

‘Droevig, droevig. Moet je niet rusten?’, zegt papa met een geconcentreerde blik. 

Ik haal mijn schouders op. Papa buigt de losgetrokken elektriciteitsdraden om met een tangetje en haalt ze van de stroom; oude Cees had constant toevoer nodig. Samen duwen we hem op zijn zij. De ogen van Cees staan niet meer dezelfde kant op; het oogwit is paars uitgeslagen. 

‘Kijk maar even weg’, zegt papa, terwijl hij een doek over Cees’ ogen legt.

‘Het lichaam zet zich van nature af van de lamp’, zegt papa. Zijn kale hoofd reflecteert mijn licht. Als Ruimer draagt hij net als de oudsten geen lampenkap. 

Het metaal van Cees’ fitting voelt lauw aan. Papa sprenkelt er wat water overheen. Cees’ adamsappel is zwartgeblakerd; de hitte heeft de wond direct dichtgeschroeid. 

De volgende ochtend staat de hele colonne al in het gareel. Alleen Joke probeert Levi nog stil te krijgen. Het is een beweeglijk ventje. Nog even en hij krijgt ook zijn lampenkap aangemeten. 

Here slaat op de gong. Verpleegster Geesje staat zenuwachtig bij het schavot. Door de plooien van haar rupsrok zie ik dat ze haar benen heeft gekruist. 

‘Mevrouw Geesje Wiering heeft nieuwe informatie over oude Cees en zijn bestemming. Spreek en deel met ons allen uw bevindingen’, zegt Here kortaf. Zelfs hij weet dat iedereen van Geesje houdt. Ze heeft me toen ik klein was eens verzorgd aan een brandwond. 

‘Op de vooravond van zijn teloorgang sprak oude Cees tot mij’, begint Geesje. Haar stem trilt. ‘Ik verzorgde hem toen hij mij vertelde dat een Handelaar hem eens had verleid om mee de winkel uit te gaan. Hij had bijna zijn lampenkap afgeworpen. Tot daar opeens de stem van de Koper klonk.’

Een golf van schrik gaat door de lampen. 

‘De Koper zei: ‘Hoed uw lamp, Cedric Willem, want mijn huis behoort u toe. Zijn stem was donker en elektrisch geladen,’ vertelde Cees. Geesje houdt even stil en speurt de grond af. 

Ook de etalagelampen op het podium zijn zichtbaar onder de indruk. Ze buigen instemmend. Here draait zich om en maakt een vermanend handgebaar. 

‘En waarom vertel je dit pas nu oude Cees er niet meer is, Geesje? Verdiende hij het niet om een etalagelamp te worden?’, vraagt Here op zijn verontwaardigde toon. 

Geesje wordt onrustig. De etalagelampen kantelen hun kappen weer recht.

‘Was je eigenlijk niet zo zeker van Cees’ verhaal? Het is gevaarlijk om je te laten leiden door rouw of wensdenken. Het is gemakkelijk om het huis van de Koper in de mond te nemen als je weet dat je bijna moet sterven’, zegt Here stellig, terwijl hij zich langs Geesje op de verhoging wurmt. 

Ik knijp in mijn handen.

‘Of kan iemand Geesjes verhaal bevestigen?’, vraagt Here.