Vijf metaforen uit de wereldliteratuur

25

Het net dat ik ben

Roelof ten Napel

In een aantal van haar eerdere romans, zoals Mrs Dalloway (1925) en To the Lighthouse (1927), begon Virginia Woolf al afstand te nemen van gebruikelijke opvattingen over plot. Het verhaal werd niet langer bepaald door gebeurtenissen van buitenaf, maar door het innerlijke leven van haar karakters. In The Waves (1931) bereikt die ontwikkeling een hoogtepunt. Het is een zesstemmig boek over zeven mensen, die elkaar en zichzelf beschrijven vanaf hun vroege jeugd tot hun dood. We horen afwisselend Bernard, Rhoda, Susan, Louis, Jinny en Neville, hun monologen versmelten tot één gezamenlijke, lyrische gedachtegang. Tussen hen door beweegt zich Percival, wiens stem we niet horen, en de monologen worden onderbroken door indrukken van een kust, van golven.

De roman verkent spanningen tussen taal, lichaam en identiteit. Omdat Woolf vanuit de innerlijke ervaring vertrekt, neemt het lichaam – dat we zo snel als een voorwerp beschrijven – steeds andere vormen aan. Het hele begrip van een afgeschermd, innerlijk leven lost bijna op, doordat het boek niet uit denkende, maar sprekende stemmen bestaat, die samen het verschil tussen het hebben en zijn van een lichaam langzaam openbreken.

Neville ervaart zijn ‘zelf’ als een weerstand, als de laatste verdedigingslinie tegen het tumult van de wereld om hem heen. Als hij na een treinreis uitstapt in Londen, en wordt omringt door het rumoer, gaat zijn zelfgevoel ‘haast verloren.’ Zijn zelf is de kloof die hij nodig heeft om alles rustig waar te nemen. Hij denkt – op afstand – aan Percival; ‘naakt, opgerold, heet, op zijn bed.’

Het zelfzijn wordt van binnenuit en buitenaf bevraagd en aangevallen. Als ons ‘zelf’ precies de scheiding is tussen binnen en buiten, dan wordt die scheiding in The Waves niet uitgewist, niet vervaagd, maar vermeerderd en versplinterd. Want Woolf benadrukt óók dat er geen zelfloze wereld bestaat. ‘Hoe beschrijf je de wereld bekeken zonder zelf?’, vraagt Bernard tegen het einde. ‘Er zijn geen woorden voor. Blauw, rood – zelfs zij leiden af, zelfs zij laten het licht niet door, maar bedekken het met dikte.’

Elke beschrijving van de wereld is ook een beschrijving van degene die hem ziet: de wereld is een waargenomen plaats waarin een wezen leeft.

Door die versplintering van het onderscheid tussen binnen en buiten, verwordt in feite de hele roman tot één lange metafoor. Elke beschrijving van een gebeurtenis is een beschrijving van een beleving, en omgekeerd; elk woord dekt niet alleen de lading van zijn alledaagse betekenis, maar is doordrenkt van de persoonlijke waarde die het voor een specifieke spreker heeft.

Dat alles balt zich samen in een prachtige beschrijving van Neville, halverwege het boek. ‘Ik ben beneveld en gekneusd door de afdruk van geesten en gezichten en dingen zo subtiel dat ze voorzien zijn van geur, kleur, textuur en substantie, maar geen naam dragen. Voor jullie, die de nauwe grenzen van mijn leven zien, en de lijn die het niet kan oversteken, ben ik slechts “Neville.” Maar voor mijzelf ben ik onmeetbaar; een net waarvan de vezels onzichtbaar doorlopen onder de grond van de wereld. Mijn net is amper onderscheidbaar van wat het omringt.’

Het net, Neville’s ervaring van zichzelf, verschilt haast niet van de indrukken en gebeurtenissen die hij vangt. Het net dat de wereld omringt, dat Neville is, valt op een haar na met die wereld samen.

En die wereld is niet alleen een waargenomen wereld: er wordt naar verlangd. In het begin van het boek lezen we zinnen waaruit blijkt hoe Neville naar Percival kijkt. Hij leunt opzij alsof hij zijn been wil krabben, zodat hij hem beter kan zien. Hij beschrijft hem als een heidense god. ‘Maar kijk – hij slaat zijn hand om de rug van zijn nek. Voor zulke gebaren raak je levenslang hopeloos verliefd. Dalton, Jones, Edgar en Bateman slaan hun handen ook zo rond hun nek. Maar hen lukt het niet.’

Een metafoor is geen versiersel. Elke beschrijving rekt zich op voorbij zijn schijnbaar ‘letterlijke’ betekenis, om te getuigen van de verwantschap tussen wereld en spreker, tussen lichaam en stem: van de altijd meer dan letterlijke manieren waarop een leven in zijn omgeving opgenomen is.