Op zolder wonen mijn herinneringen door elkaar in een stilstaande stad zonder licht. Op zondagen komt er soms bezoek. Een groep speelgoed cavia’s zonder batterijen wacht voor de ingang van de ladder. De luitenant van mijn broer blaast door zijn ivoren hoorn. Het is beslist. Vandaag spelen we verstoppertje. Wie het eerst wordt gezien, wordt verkocht op de jaarlijkse rommelmarkt. Mijn knuffelberen halen knuppels uit hun dik, met wol gevulde, buik. Met hun zware poten slaan ze het stof van het tapijt. Een cowboy werpt zijn lasso rond mijn middel. Er word aan mijn handen getrokken, tot ook mijn ogen zich naar beneden wenden. Ik buig me voorover en leun op mijn knieen. De volksverhuizing begint. De snelsten vertoppen zich in de vergeten hoekjes, de anderen blijven stilstaand onzichtbaar in mijn schaduw. Het is een onbegonnen werk. Ik leg me op mijn rug op de mat. Er prikt iets onder mijn schouder. Ik grabbel onder de mat en haal een geel lego mannetje zonder kapsel te voorschijn. Hij kijkt me tevreden aan. Misschien wou hij wel gevonden worden. Langs alle kanten onstaat er een geroezemoes. ‘Schandalig’ hoor ik ergens vallen. ‘Ach, we kunnen hem wel missen’ komt vanuit een andere hoek. Het legomannetje kijkt me plots heel beschaamd en onzeker aan. Nu herken ik hem, hij was de kale postbode in mijn legostad. Ik plaats hem in mijn twee handpalmen en houd hem tegen mijn mond. ‘Ik ben jouw niet vergeten’. Het wordt muisstil. Plots komen al mijn herinneringen uit hun verstopplek. Ze kijken me smekend aan, strekken aan mijn broekspijpen. De kale postbode en ik gniffelen en ik stap langs het laddertje naar beneden. Ik plaats hem in mijn boekenkast waar hij uitkijkt op het raam richting onze tuin. Hij straalt. Elke avond voor het slapen kijken we elkaar kort aan. Denken we samen aan een verleden dat veel te snel voorbij is gegaan. Het voelt alsof ik iets heb teruggevonden, iets waarvan ik niet wist dat ik het kwijt was.