Jesses kin lag begraven in zijn handpalmen toen het op 15 mei 2021 kwart over drie werd. Op zijn telefoon kreeg hij een appje binnen, het was Jana. 

Kom je nog? had ze gevraagd. 

De vraag nam bezit van zijn denken. Hij realiseerde zich dat hij vorige week in haar klaargekomen moest zijn, maar kon zich niet herinneren dat ze een nieuwe afspraak hadden ingepland. Hij keek terug op de avond en zag zijn gedaante voor Jana’s voordeur staan. 

Hij klopte. De deur had geen bel en de ramen waren afgedekt door gordijnen. Ontdaan van al haar kledingstukken behalve haar slipje, opende de middelbare vrouw de deur. Haar borsten bewogen zachtjes heen en weer terwijl ze de eenentwintigjarige jongen begroette. 

‘Mag niemand bij je binnenkijken ofzo?’, vroeg Jesse wat overweldigd door wat hij zag. 

‘Waarom zou ik verlangen naar het oog van de wereld als ik aan het jouwe genoeg heb?’, antwoordde ze glimlachend. ‘Grapje, wij Joden hebben zo onze tradities wanneer er iemand sterft.’

Ze trok hem haar kant op, waarop het tweetal tegenover elkaar kwam te staan. Gelijk drukte ze haar lippen tegen de zijne. Jesse zoende niet terug, tegenwerken deed hij evenmin. Het was niet zozeer zijn lichaam dat onverschilligheid boven medewerking verkoos; het lichaam wilde wel, maar zijn ziel was een stuk terughoudender. Zijn houding was niet minder dan een compromis tussen beiden. Even bekeek Jesse een foto waarop Jana en een man, die hem onbekend was, zoenend voor de Eiffeltoren poseerden. Jesse vond er niets van. 

‘Trek je kleren uit’, probeerde ze. 

Jesse vertrok geen spier en bleef gedachteloos staren naar het slipje. Het slipje was turquoise en beëindigde de reeks paarse slipjes die ze tot dan toe had aangehad in de nabijheid van Jesse. Na een ongemakkelijke stilte trok Jana zijn kleding uit. Hij was naakt. Toch had hij niet de indruk zich bloot te geven.

Niet veel later lagen ze in bed. Haar lichaam maakte zich direct meester van het zijne. Hij voelde het op en neer gaan, wetende dat zijn lichaam bewegingsloos op het matras lag. In zijn ziel schaamde hij zich voor wat er gebeurde. Hij dacht en verlangde naar Jonathan. Beter geformuleerd, zijn ziel verlangde ernaar het soort mens te zijn dat anderen trouw bleef. Zijn ziel was echter zwakker dan haar lichaam, waardoor zijn lichaam stukje bij beetje bezit werd van haar ziel. Toch hield zijn ziel voldoende stand om te voorkomen dat zijn lichaam actief mee zou doen. Het compromis bleef in tact. 

‘Is er iets?’ vroeg Jana, twijfelend aan zichzelf, na afloop.  

Jesse voelde aan zijn hoofd en zweeg. Hij zweette terwijl zijn gedachten uitgingen naar die arme Jonathan. Het werd licht in zijn hoofd, maar tegelijkertijd heel zwaar; alsof de ruimte tussen zijn brein en schedel werd opgevuld door drie kilo duivenveren. 

‘De sterke moet zwak zijn wanneer de zwakke niet sterk genoeg is om uit te spreken wat hij denkt.’

Wat hij concreet bedoelde met deze woorden was mij, noch Jana, noch hemzelf duidelijk. Hij zocht naar zijn kledingstukken in de badkamer, maar vond niets. Naakt rende hij de tuin in. 

Hij staarde over het meertje in de tuin en zag twee zwanen. Zwanen verraden elkaar niet. Ze kijken elkaar eenmaal diep in de ogen en in die aanblik ligt een kracht besloten die hen behoedt voor verleiding. De aanblik van je ogen als schild voor de ogen van een ander. De natuur moet gevoel hebben voor sentimentaliteit. In het water zag Jesse een schaduw verschijnen, waarna de zwanen van hem vandaan dobberden. Hij ademde diep en hoorde Jana’s stem op de achtergrond. 

‘Dit was jullie favoriete plekje, niet?’, vroeg ze. 

‘Ja, ik heb hier veel met hem gezeten.’

Jana boog haar armen rond haar knieën en zat naast hem.

‘Het spijt me’, begon ze.

‘Jana alsjeblieft. Dit is allemaal mijn schuld, het waren mijn avances. Ik ben degene geweest die deze affaire ooit gestart is.’

‘En ik had er niet op in moeten gaan, ik had beter moeten weten. Al vanaf het begin. Jonathan was verdomme mijn zoon.’

‘Denk je dat hij van ons geweten heeft?’ zei Jesse na een poosje.

“Misschien wel, misschien niet.’

‘Ik denk oprecht dat zijn dood iets te maken heeft met ons. De eerste keer dat we het deden is maanden terug, Jonathan moet er wel iets van geweten hebben. Laten we wel zijn, hij was niet het soort mens dat veel dingen met een korreltje zout nam.’

‘Nee, dat kan niet. Dat zijn dingen die je je nadien aanpraat’, zei Jana nadat er een lange stilte voorbijtrok aan de bedpartners. ‘Hij was te sterk om zich iets aan te trekken van de grollen van het lichaam.’

‘Waarom zou hij het dan gedaan hebben?’, vroeg Jesse. 

‘Hij was sterker dan wij. Hij leed, zoals iedereen, aan dit leven en besloot dat verandering nodig was.’

Jesse zweeg, waarop Jana een sigaret aanstak. Ze kuchtte. Lijden aan dit leven, die omschrijving vond hij alomvattend. Hij dacht aan het prachtige gelaat van Jonathan dat de wereld verlaten had. Wat moet zo’n gezicht überhaupt op treinrails? Op merkwaardige wijze leek het gezicht voort te leven in Jana’s uiterlijk. Alleen Jana was Jonathan niet. 

Hoewel hij besefte dat de wetten van de natuurkunde het niet toestonden, zag Jesse zijn spiegelbeeld in het water verschijnen. Hij bekeek zichzelf betreurd. Zijn omvangrijke borstspieren wekten de suggestie dat het lichaam breed en sterk was. Daar Jesse wist dat zijn ziel van een veel zwakkere aard was. Hoewel al zijn organen en brein huisden in zijn eenentwintigjarige lichaam, was het zijn lichaam niet. Hij verlangde ernaar het lichaam van een kind te zien. Onvolkomen, kleinmazig. Zwak. In feite verlangde hij naar harmonie met zijn ziel. 

Wie heeft ook in Godsnaam bedacht dat je van je lichaam houden moet? In tegenstelling tot kleding, is een lichaam geen symptoom voor je bestaan; het verandert en is zwaar afhankelijk van het verstrijken van de jaren. Jesse stelde vast dat de tijd zijn lichaam sterker in de greep had dan hijzelf en besefte dat hij geen totale verantwoordelijkheid kon dragen over dingen die hij niet bezitten kon. Het lichaam was een geschapen creatuur die slechts diende als conditie voor het functioneren van de ziel.  

Na deze overdenking voelde Jesse zich vrijer. Hij was ontslagen van het gevecht tussen ziel en lichaam; hij was bevrijd van zijn ogenschijnlijke zelf. Jesses ogen troffen nog eenmaal de hare. Haar mondhoeken spreidden. Hij wist dat hij sterker was dan zij en drukte zijn lippen op de buitenste delen van haar mond.

‘Je moet gaan’, zei ze. ‘Mijn man komt dadelijk thuis.’

Inmiddels was het die vijftiende van mei half vier geworden. Hij had hoofdpijn. Hij dacht aan de vrijheid van vorige week en schudde zijn hoofd. Verdomme Jesse, dat was jouw vrijheid niet dacht hij. Jesse liet het appje en het verlangen naar verwarrende vrijheid voor wat het was. Hij staarde naar een foto waarop Jonathan en hij poseerden. Jonathans macht over Jesse was bij dood groter dan bij leven.