Vijf verhalen door vijf schrijvers waarin de vogels gestopt zijn met vliegen

15

Vlekken

Martijn van Bruggen

Op 2 augustus 2023 (15:45) stoppen wereldwijd alle vogels met vliegen. Hoe ziet de wereld er nu uit? Vijf schrijvers reageren op deze gebeurtenis vanuit verschillende perspectieven.

Misschien heeft hij een slag in zijn wiel. De hele terugweg al heeft hij moeite om zijn fiets overeind te houden. Gisteren ging het er hetzelfde aan toe, staat hem iets van bij. Of gaat het nu nog slechter? De slag lijkt met de dag groter te worden. In de straat waar hij woont slingert hij zo dat tegemoetkomende auto’s beginnen te toeteren. Hij tilt de topzware boodschappentas die aan zijn stuur hangt de lucht in en schreeuwt allang vergeten scheldwoorden terug. Gordijnen worden opzijgeschoven. De flesjes in zijn tas rinkelen.

Als hij het tuinpad oploopt, gebruikt hij zijn stuur als houvast. Hij kijkt naar boven. Zijn ingevallen wangen tekenen zich af. Hij scheert zichzelf niet meer, om de magerte te maskeren. Maar de baardgroei heeft niet doorgezet, zoals, uiteindelijk, alles in zijn leven. De vensterbank voor zijn slaapkamerraam is leeg. Alleen de vetvlekken op het glas getuigen er nog van dat het anders is geweest. En de zwart-groene vlekken bovenop de vensterbank, als je vanuit de slaapkamer kijkt. Op een avond zat ze daar. En op een avond zat ze er niet meer. Drie dagen later werd hij voor het eerst in zijn eigen kots wakker.

Myrna, waar is ze toch?

Hij duwt de voordeur open. Hij doet hem niet meer dicht, weigert hem al langer op slot te draaien. Zijn vingers trillen te veel om de sleutel in het gat te krijgen. Bang voor inbrekers is hij niet: hij zou niet weten wat hier te halen is.

In de gang staat hij stil. Hij luistert, hoort uiteraard niets meer. Hij was de enige van de club die zijn duiven ook binnen liet vliegen. Ze raadden hem het allemaal af, maar hij begreep dat niet. Het waren toch húísdieren? Hij noemde ze nooit sportduiven, dat klonk hem te afstandelijk. Hij hield vast aan de ouderwetse term, postduiven. Maar liever nog noemde hij ze bij hun voornaam. Dat was zijn geheim, daarom waren zijn duiven prijswinnend: ze waren zo aan hem gehecht dat ze dubbel zo hard terugvlogen.

Zijn ogen, die onophoudelijk nat zijn, laten wat van het vocht los. Binnen een aantal weken heeft hij ze allemaal laten verhongeren. Zij die niet wilden verhongeren heeft hij losgelaten. Zij die terugkwamen heeft hij verkocht. Hij kon er net een kratje bier voor krijgen.

Hij zet zijn tas op de bank, gaat met de handen in zijn zij staan. Merkt dat dit hem al moeite kost. Hij positioneert zich naast de bank en legt een hand op de rug ter ondersteuning. Kijkt de tuin in naar de lege hokken. Verdomme. Hij zakt af, steeds verder zakt hij af. Hij heeft het heus wel door. Wat is er nog over van zijn trots, toen hij door alle kinderen in de buurt de postduivenman werd genoemd? Niets is er over. Hij is alles kwijt, zelfs zijn naam. Iets nieuws opbouwen kan hij niet. Hij heeft de duiven dan wel losgelaten – ze laten hém niet los. Misschien omdat hij nog steeds op de terugkomst van Myrna hoopt.

*

Krap een halfjaar voor de ramp veranderde Myrna zijn leven. Het was nacht en hij lag wakker. Dat was niet vreemd: hij ontwaakte meestal tussen zijn dromen in, die hij zich ’s ochtends niet meer kon herinneren. Tijdens de halfslaap hoorde hij een zacht getik. Omdat het een onregelmatig ritme had, ging hij rechtop zitten en knipte zijn nachtlampje aan. Hij zag een schim voor de ruit en dacht aan de kat van de bovenburen, maar hoe moest die op de vensterbank op de eerste verdieping klimmen? Het was natuurlijk een duif, een van zijn duiven. Hij kwam dichterbij en herkende het zachte gekoer van Myrna.

Hij maakte meer licht. Het was Myrna, inderdaad. Hij had haar niet meer terugverwacht. Myrna was zijn allersnelste duif, deelneemster aan de zwaarste wedstrijden. Bijvoorbeeld de wedstrijd van vorige week. Nog nooit was de vrachtwagen van de club zo ver weggereden. Het leek te ver voor Myrna, want ze was niet teruggekomen. Toen de winnende duif al vierentwintig uur binnen was, begon het rouwen. Nu waren we tweeënzeventig uur verder. En hier was ze. Myrna! Wat vreemd dat ze op de vensterbank zat. Hij had zijn duiven vanaf dag één geleerd om terug te keren naar het hok in de achtertuin. De antenneplaat zat daaronder: zolang de chip om hun poten daar geen contact mee maakte, waren ze niet officieel terug. Niet dat dit hem nu iets kon schelen. Lieve Myrna zat voor het raam!

Hij schoof het raam open en pakte haar voorzichtig in zijn handen. Merkte een opgerold stuk papier om haar linkerpoot op (de chip zat om de rechter). Met een touwtje dun als visdraad was het vastgeknoopt. Hij maakte het touwtje behoedzaam los, rolde het papier uit. Het was een vel A5-papier en er was met pen op geschreven.

*

Hij slaat op de leuning van de bank. Draait zich om. Dit keer komt Myrna niet terug. Het is geen dagen, maar maanden geleden dat ze er had moeten zijn. Misschien loopt ze ergens; waarschijnlijker is ze dood. Het is tijd om dat te accepteren. Het is tijd om schoon schip te maken. Anders gaat hij zelf dood.

Hij tilt de vuile vaat van de afgelopen weken (een pan, een bord, een vork) uit de wasbak en zet er een emmer in. Laat hem vollopen met water, warm water. Veel te vroeg doet hij er afwasmiddel in. Wanneer het water de emmer pas voor een kwart gevuld heeft, groeit het schuim erbovenuit. Verdomme! Heeft hij eens een plan, zit het weer tegen. Misschien beter om geen plannen meer te maken. Het gaat nu toch ook goed zo? Hij bedoelt, hij wordt toch iedere dag wakker?

Nee. Niet laten ontmoedigen nu. Dit moet voldoende zijn. Hup, kraan dicht. Spons niet vergeten. Gáán. Hopen dat je met afwasmiddel ook andere spullen kan boenen.

Tas van de Jumbo maar meenemen. Gewoon voor de zekerheid. Niet om er iets mee te doen. Stel je voor dat er inbrekers komen.

*

De volgende dag schreef hij al terug. Haar openhartigheid raakte hem. Normaal gesproken werd hij woest als mensen zich kwetsbaar opstelden. Dat ze huilden. Of erger nog, iets verschrikkelijks vertelden en dan met een gespeeld neutrale blik naar hem keken. Dat ze verwachtten dat hij met een verbijsterde uitdrukking heel empathisch ging bevestigen dat ze hier echt wel even van slag van mochten zijn. Hij háátte het. Maar zij. Hoe eenzaam moest je zijn als je bij de eerste brief aan iemand die je niet kende zo openhartig was. Misschien wel net zo eenzaam als hij.

Dus schreef hij met eenzelfde soort eerlijkheid terug. Opnieuw en opnieuw. Hij beschreef zijn jeugd, zijn gemoed, zijn uiterlijk – meer zijn adolescente lichaam dan het huidige. Zijn woonplaats, daar was hij heel expliciet over. Zij niet. Hij kon haar afkomst wel herleiden. Toen ze schreef ‘luidop’ te hebben gelachen om zijn derde brief werd zijn vermoeden bevestigd: Vlaams. Maar wat zei dat over haar huidige land, laat staan haar woonplaats? Bijna niets. Hoelang Myrna wegbleef, daar kon hij ook weinig mee. Voor hetzelfde geld hield zijn geliefde (ja, zo noemde hij zijn penvriendin nu) zijn Myrna een tijdje bij zich voordat ze haar terug liet vliegen. Er zat maar een ding op en dat was om het te vragen.

Dus, na 34 brieven over en weer, vroeg hij het. Lieve, mag ik weten waar je woont? Hij walgde al van zichzelf toen hij het opschreef. Zo zoetsappig, zo afhankelijk, zo… niet hij. Voordat hij zich zou bedenken knoopte hij de brief om Myrna’s poot en stuurde haar weg. En toen begon het wachten. Het afgrijselijke wachten. Het besef dat hij óf eindelijk gelukkig zou worden óf levenslang zou betreuren dat hij eens gelukkig was geweest en zijn hand had overspeeld.

*

Hij zet de emmer op de grond, tussen zijn bed en het raam in. Hij pakt een biertje uit zijn tas, opent het via de punt van zijn bed. Neemt een grote slok. Drinkt het dan maar helemaal leeg. Hij zet het flesje in de hoek van de kamer en schuift het raam open. Pakt de spons uit het water en begint de vensterbank te schrobben.

Hij zou zo graag willen weten of Myrna nog wel aangekomen is. Of zijn geliefde de brief tenminste heeft gelezen. Of ze zijn vraag overwogen heeft. Beantwoord of afgewezen. Bestaat er een brief, gericht aan hem, waarop haar adres genoteerd staat? Of bestaat er een brief, gericht aan hem, waarin hem de huid wordt vol gescholden? Is, kortom, het lot tussen hem en het geluk komen te staan? Of heeft hij zelf zijn leven, voor de zoveelste keer, gesaboteerd? Hij weet het niet, weet niet eens meer of het nog verschil maakt. Hij weet dat hij door wil. Weet niet of hij door kan. De vensterbank begint alvast te glimmen.