
Mijn kinderjaren bracht ik hier door, op dit grote platgeslagen stuk grond, onder de onbewogen wolken. Vijftien jaar geleden verliet ik het huisje, dat mijn vader met de hand had gebouwd, en liet al dat ik was daar achter. Bij ons afscheid, spraken wij elkaar niet. Hij knikte enkel naar me en ik hoop dat dit een teken van begrip, ons afscheid, was.
Ik ging naar ergens, hier ver vandaan, waar ik een nieuwe naam, nieuwe ogen, nieuwe woorden en nieuwe handen vond om mijzelf voor te stellen als iemand anders. Deze ander werd een luid wezen met opgehitste ogen en brullende vreugde. Een vreemde, werd ik. Vandaag huist deze vreemde nog in mij en ik voel hem, in mijn maag en in mijn armen, vechten met wie ik achterliet (de restanten van hem, binnenin mij).
Wat mij verder opjaagde: een knagende schuld, een soort jeuk zonder verlossing. Iedere avond keek ik op naar een stamelende hemel (hoe een zon simpelweg ondergaat) en dacht ik aan de ogen die mij dierbaar zijn geweest en dat nog zijn, die net als ik ditzelfde herhalende fenomeen meegemaakt hebben en nog zullen. Mijn vader, die rond deze tijd in de avond altijd achter het huis op zijn knieën ging in het gras, met zijn handen ineengeslagen. Uit angst of schaamte hield hij zich verborgen, leek het. Zwijgzaam volgde ik hem en keek toe op afstand, terwijl zijn lippen op en neer bewogen, spraken tegen iets of iemand.
Ik ben weer terug. Bij dit platgeslagen stuk grond waarop het huisje staat. De bomen langs het veld zijn geel en oranje gekleurd. Het laatste licht valt erop. Het huisje zonder adres, zonder bestaansrecht, met de handen gebouwd, afgetakeld, is nog hier. De wolken staan niet langer onbewogen maar razen voort. Ze zijn grijs, duister, in beraad over hoe en wanneer hun binnenste uit te storten. Ik ga snel het huis binnen.
De kamer, de enige ruimte in dit huis, is nagenoeg onaangetast. Geen pan of stoel lijkt anders te liggen dan hoe ik ze mij herinner. Behalve het raam, het enige in heel het huis, boven de wasbak en naast de deur. Het raam lijkt niet dicht te willen en blijft op een kier openhangen. Ik zie kleine druppels die er zachtjes tegenaan tikken. Niks valt binnen, ik laat het raam zoals het is en verken het de ruimte verder.