
Enkele planken in de vloer zijn door het vocht aan de uiteinden opgekruld. Insecten lopen door de ruimte, bladeren en kleine takken liggen overal. Ik volg met mijn blik een pissebed, die zich gehaast beweegt naar de hoek van de kamer.
Pas als ik in de hoek sta waar de pissebed verdween, merk ik een aanwezigheid op. Het is een klein hert. De ademhaling ervan was zojuist nog niet te horen. Nu klinkt het, duidelijk en uitgeput, net als ik. Ze likt haar poten en ademt luid. Ze lijkt te beven onder haar vacht, prachtig en wit gevlekt. Misschien heeft ze mijn aanwezigheid al opgemerkt, maar opkijken doet ze niet. Ze legt haar kop in haar vacht en sluit haar ogen.
Zachtjes zet ik een aantal stappen naar achteren en loop naar een houten stoel in de andere hoek van de kamer. Het is een schommelstoel, één die mijn vader heeft gemaakt voor mijn geboorte. Het kussentje dat erop ligt is doorweekt, ik leg het rustig neer op de grond.
Ik ga op de stoel zitten en voel het natte hout tegen mijn rug en billen. Ik wieg mijzelf op en neer en herinner me precies dit gevoel, in alle voorbije jaren waarop ik in deze stoel zat. Ik sluit mijn ogen en val opnieuw in slaap.