De jongste persoon aanwezig op de eerste verdieping was achttien jaar oud en niet verdwaald. Zijn naam was Aster (Goodreads: @aster_o.i.d). Aster kwam uit Zeist maar was wel arm. Qua geldelijk vermogen dan; de literatuur had hem nu al tot intellectueel oligarch gemaakt. De signeersessie had weken in zijn agenda gestaan, met rode pen omcirkeld. Hij was nog nooit in De/Het Omslag geweest, omdat hij liever niet verder van huis ging dan noodzakelijk. Dat ging alleen maar ten koste van je leestijd. Bovendien kwam hij zelden in boekhandels, vanwege dat geldelijke vermogen. Maar Zeist had een bieb; een kwartier voor de openingstijd stond hij iedere dinsdagochtend bij de ingang te wachten . Zo kon hij de Sprinters meenemen en dus toch de nieuwste literatuur lezen. Op een affiche naast het inleverpunt had hij gelezen dat Daniël Stoff van Longue zijn nieuwe roman kwam signeren in De/Het Omslag. Aster moest zich zowat vasthouden aan de gleuf van het inleverapparaat om niet flauw te vallen.

De/Het Omslag had de uitstraling van een museum: je kwam binnen door een (handmatige) draaideur, de muren waren hagelwit en de boeken durfde je alleen met handschoentjes aan op te pakken. Aan een touwtje uit het plafond hing een bord waarop de bezoeker kon aflezen welk genre boeken op welke verdieping te vinden was. Beneden de pulp, op de eerste verdieping het echte werk. Dat had Aster zo gezien. Hij wendde zijn gezicht af van de strips en van de boeken met een onheilspellend landgoed op de voorkant en haastte zich naar de roltrap. Langzaam werd hij omhoog gedragen. Zijn geduld werd beloond. Overal waar hij keek op de eerste verdieping lag verantwoord leesvoer, in stapels, wachtend om verorberd en eindeloos herkauwd te worden.

Het boek als voedsel. Toen Aster afgelopen woensdag een afspraak bij de tandarts wilde afzeggen omdat hij nog vijf hoofdstukken moest lezen in de nieuwste Noah Dea, vonden zijn ouders het nodig hem en de literatuur aan te vallen. Aster moest eens normaal doen voor zijn leeftijd en literatuur was niets anders dan gelul in de ruimte. Dat riedeltje kende Aster inmiddels wel van zijn klasgenoten. Zijn klasgenoten die het liefst naar films en series keken die op boeken waren gebaseerd. Slechte boeken natuurlijk, maar vooruit. Hij had een feilloos verweer opgebouwd tegen al die zeikerds die hem hun eigen onvermogen in de schoenen schoven.

‘Mam, pap. Luister eens,’ begon hij dus. ‘Ik ben een koe. Ik ben een koe en jullie niet. Als jullie proberen gras te eten, zeggen jullie: “Dit is onverteerbaar.” En jullie spugen het uit. Maar dan kom ik.  Ik heb vier magen. Ik neem een hap van het gras, dat is de literatuur, en laat het op me inwerken. Jullie roepen: “Het is onverteerbaar , stomme koe.” En het liefst trekken jullie het gras uit mijn bek. Maar ik ga door, herkauw het, proef het opnieuw. Dat is heel belangrijk. En ik slik het weer door. Ik haal alles eruit, in mijn vier magen. Dat kost tijd. Maar als je die neemt, kan je het gras verteren. Dan komt er een mooie vlaai uit. Uit het gras dat volgens jullie onverteerbaar is. Omdat jullie geen koeien zijn.’

Zijn vader, boekhouder in een vorig leven totdat die term hem tegenstond, griste de roman uit Asters handen en schopte hem naar de tandarts.

Een drama. Maar: een voorbij drama. Aster bevond zich tussen de literatuur en was vredig. Alleen die kale man met zijn kreukeloverhemd en de poëziehoek stoorden hem een beetje. Die hadden ook wel op de benedenverdieping mogen staan. Poëzie is een daad, viel te lezen op het bord aan het plafond boven de poëziehoek. Aster snoof. Dat mocht wel zo zijn, maar water naar de zee dragen was ook een daad. Dat maakte het nog niet zinvol. ‘Ik schrijf in beelden,’ las hij vaak in interviews met zogenaamde poëten. Schrijven in beelden deed je alleen wanneer je geen verhaal te vertellen had. Poëzie was een clou zonder aanloop. Die moest de lezer zelf maar bedenken. Aster doorzag dat. De roman was de hoogste vorm van literatuur. Het was de vervolmaking van een gedachtegang, de schepping van een creatie vanaf het nulpunt. Iets wat niet was, is geworden: totaal. Niet half in beelden. Dit had niets – niets! – te maken met het feit dat poëzie voor raskoeien was en Aster behoorde tot de simpele melkkoeien. Degenen die dat geloofden, dat poëzie voor de verfijnden was, geloofden ook in de nieuwe kleren van de keizer.

Gelukkig lagen hier veel romans. Romans waren de armen die zijn ouders nooit om hem heen sloegen. Toen er twee jaar geleden allerlei afstandsregels golden tegen de verspreiding van het coronavirus, hoorde Aster vaak de term ‘huidhonger’ voorbijkomen. Hij had dat een aanstellerig woord gevonden. Nog steeds trouwens: al achttien jaar lang was hij zo ver mogelijk uit de buurt van mensen gebleven en nooit had hij ook maar enig verlangen gehad naar dat harige, schilferige stukje lichaamsbedekking van anderen. En toch was hij blij met die term. Hij had een ingang gevonden om aan mensen zoals zijn ouders uit te leggen wat hém dwarszat: leeshonger.