Ik krimp een beetje in elkaar.
‘Soms’, zeg ik. Here gaat achter me staan en legt zijn handen op mijn heupen. De meeste lampen hebben hun licht al gedimd. Geesje ligt met haar rug tegen de railing van het podium aan.
‘Je moeder is er nog niet klaar voor om met gewone lampen te spreken. Anders verliest ze haar dienstbaarheid aan de Koper, dat weet je toch?’
Met zijn duimen drukt Here in mijn onderste ruggenwervel om mijn postuur te rechten. De druk in mijn kap neemt toe.
‘Doe maar rustig’, fluistert Here. ‘Zit je katheter nog wel goed?’
Here gaat door zijn knieën en volgt het urineslangetje van onder mijn voeten tot aan de koker die om mijn blaas zit. Hij duwt de stof van mijn gespleten rok opzij. Er gaat een vlaag van kou tussen mijn benen door.
‘Hij zit wat losjes’, zegt Here, terwijl hij zijn handen aan de binnenkant van mijn bovenbenen houdt. Hij geeft een harde ruk aan de koker en trekt de sluitingen aan weerszijden stevig aan. Het leren bandje snijdt in mijn onderrug.
‘Zo gaat het wel weer’, zegt Here, terwijl hij terugloopt naar de balie. Hij schuift tussen de verstilde lampen door. Sommige kappen rijken ver boven Here uit.
Er klinkt een harde dreun door de winkel. Niemand schrikt er echt van. Ik zak een beetje door mijn knieën. Mijn mond is gortdroog. Alleen kleine Levi heeft zich om de rupsrok van Joke gekruld. Hij krabt aan de korsten rondom zijn lichtaansluiting. Zijn huid is rood. Mijn gedachten blijven steken bij de handen van Here.
Opstellen, gebaart Here. De etalagelampen bewegen traag over het podium.
‘De wereld is een donkere plek, laat ons verlichten tot Zijn eer’, zegt Here eerbiedig.
De koker knelt om mijn geslacht. Ik wieg de flap van mijn rok. De luchtstroom geeft wat verkoeling. Mijn neus piept bij elke ademhaling. Geesje licht in precies hetzelfde ritme als ik op, maar haar lamp is ondertussen zo verzwakt dat het amper te zien is.
‘Eenmaal zullen wij in Uw huis Uw licht teruggeven en U eeuwig dienen; Uw huis, de plek zonder stroom om ons te voeden; geen speeksel om te slikken; geen vochtigheid en kou die Uw toevoer kan stoppen’, fluisteren de etalagelampen heel zachtjes.
De etalage met het schavot ervoor werkt als een echokamer. Papa is nergens te bekennen.
Het branderige gevoel bij mijn geslacht wordt heviger. In gedachten voel ik Here zijn handen om mijn koker geklemd. Ze glijden over mijn liezen, mijn kont; knijpen in mijn bovenbenen. Ik beweeg mijn heupen sneller heen en weer. Met mijn polsen probeer ik tegendruk te geven.
‘Geen Handelaren die ons uw goedheid niet gunnen en ons aan de wereld kwijt willen. Geen ongehoorzaamheid en struikelen, maar voor altijd schijnen tot uw eer. O, Koper…’
De etalagelampen versnellen hun tempo. De echo’s stapelen zich steeds sneller op. Hun fluisteren wordt nu praten.
In de verte klinkt opnieuw een droge, harde knal. De houten vloer trilt een beetje. Verschillende lampen schrikken op. Lichtvlekken smeren zich voor me uit. Ik probeer mezelf overeind te houden, maar moet een grote corrigerende stap zetten.
‘Nergens kan Uw licht beter worden gebruikt dan in de winkel, eens gemaakt tot Uw eer, Koper. Is er dan niemand die het licht aan U wil teruggeven, zijn wij de laatsten der aarde die het rentmeesterschap boven hun eigen pad stellen?’
Mijn bovenbenen trillen. De waas trekt niet weg. Ik denk terug aan wat Here zei over moeder. Ik zoek naar haar stem, maar heb geen idee meer van hoe ze klonk. De zingende vrouwenstemmen; de lage mannenklanken die door de winkel heen galmen en Here die theatrale aanwijzingen geeft; het is alsof zijn nagel steeds dieper in mijn vlees drukt.
‘O, Ko-oper verlos! O-oh Ko-ho-op-er bevrijd! O, Koper!’, klinkt het.
Here draait zich naar mij toe. Kom, jongen, zing tot Zijn eer, lijkt hij te zeggen. Weer volgt er een klap. Het geluid is dof en zwaar, maar nog steeds wollig; het komt vanuit de verste verte. Angst voel ik niet meer.
Naast mij zie ik de lege plek van oude Cees, voor mij de families die dichter naar elkaar toekruipen. Ik probeer een klank uit te brengen, maar ik weet niet waar ik moet aanhaken in het gezang.
‘Amen’, zegt Here.
Mijn ogen prikken van het zweet. Ik houd mijn kin omhoog, zodat het mijn lichtaansluiting niet bereikt. Het gezang sterft langzaam uit. Mijn koker voelt warm en plakkerig.
De volgende ochtend heeft papa Geesje in een ijzeren stelling gehesen. Het houdt haar recht overeind. Wat gisteren tijdelijk leek, is nu voortdurend. Ze tikt met het peertje tegen het frame aan; het geeft korte stroomschokken.
‘Papa?’, vraag ik, terwijl hij langs me loopt. Hij heeft Geesje nog iets vaster geschroefd. ‘Volgens mij heb ik Hem gevoeld.’
‘Wat, jongen?’, vraagt papa mompelend. Met zijn nagel probeert hij wat geruld ijzer uit de kruiskop van zijn schroevendraaier te pulken.
‘Ik heb de Koper gevoeld’, zeg ik zachtjes.
Papa zwijgt zoals hij ook doet als het over mama gaat. Ik probeer zijn blik te vangen door het gat in mijn lampenkap. Mijn benen voelen zwaar.