‘Here?’, vraag ik.
‘Stil’, zegt hij, terwijl hij me weer op de grond zet. De elektronische klank in zijn stem is verdwenen. Hij trekt het slangetje van mijn katheter en tilt me nu horizontaal op. Zijn ene arm gaat onder mijn rug, de andere glijdt onder mijn knieholtes.
Nogmaals probeer ik aan te zetten, maar er komt geen licht. Hij draagt me ergens naartoe; ik denk naar het kantoor. De deur valt met een zuigende beweging dicht.
Ik word op een harde tafel neergelegd. Er springen meerdere lampen aan op het plafond: zonder lichamen die ze dragen, zonder lampenkappen die hun licht verzachten. Voor het eerst zie ik Here in het volle licht. Zijn blik is strak, maar vertrouwd. Ik kijk naar de littekens van zijn verwijderde lichtaansluiting in zijn hals.
‘Je moet het licht leren verdragen, Jaap’, zegt Here. Hij trekt me aan de bandjes van mijn katheter naar zich toe en tilt mijn benen op waardoor mijn knieholtes om zijn schouders krommen.
Hij frommelt de flap van mijn rok op en drukt het in mijn handen, zodat het niet voor mijn katheter valt. Telkens vallen mijn ogen weer dicht door het grote, felle licht.
‘Houd je ogen open’, gebiedt Here. Hij gaat met zijn vingers tussen mijn kont; er zit slijmerig spul op. Mijn kringspier staat strak, maar de koele gel… zijn vingertop die op mijn opening rust: het opent als vanzelf.
‘Mijn vlees is jouw vlees, jouw lichaam is mijn lichaam’, zucht Here. Hij duwt zijn vinger verder naar binnen; laat hem daar even rusten. Vervolgens trekt hij de vinger naar buiten en drukt met dezelfde beweging iets groters naar binnen.
Een pijnscheut trekt door mijn bekken. Enkele seconden moet ik wennen; daarna stagneert het en kunnen mijn gedachten de pijn negeren. Here gebruikt het leren bandje van mijn katheter om mij sneller naar zich toe te trekken. De stof van mijn rok is vlak boven mijn kont uitgesneden, wellicht zelfs daarvoor gemaakt. Ik sluit mijn ogen.
‘Kijk me aan, Jaap’, steunt Here nogmaals. ‘Wen aan het licht!’
Here buigt verder over me heen en sluit zijn handen stevig om mijn lichtaansluiting; de fitting drukt in mijn hals. Mijn adem stokt. Driftig stoot hij.
‘Goed zo, Jaap’, zucht Here. ‘Laat maar toe.’
Ik probeer Here zijn blik te zoeken, maar hij is een donker silhouet geworden.
Here zijn stoten versnellen; hij ademt steeds zwaarder.
‘Het licht, Jaap, het licht!’
Here maakt een korte stuiptrekking, net zoals oude Cees maakte vlak voor hij stierf. Hij blaast hard uit.
Here wrijft met een vochtige doek tussen mijn benen, smijt het daarna op de grond.
‘Probeer goed uit te rusten’, fluistert Here, terwijl hij me even later terugzet op mijn plek. De andere lampen zijn nog even versuft als zojuist.
De volgende ochtend staat het houten schavot voor het eerst sinds Levi’s Oplichting weer voor het podium.
‘Hoe is het met je, jongen?’, vraagt papa.
Ik haal mijn schouders op. Mijn hoofd voelt zwaar; het oplichten schokkerig.
‘Je moet ‘s nachts niet meer stiekem branden. Dit krijg je ervan’, zegt hij. Ik draai me van hem weg. Mijn lichtaansluiting wiebelt een beetje.
‘Hmm, hij zit een beetje los’, zegt papa. ‘Heb je je gestoten?’
Hij doet zijn handschoen aan en voelt aan de fitting, die hij gemakkelijk heen en weer kan bewegen.
‘Oei, dat is niet best’, mompelt papa. Ik kijk naar zijn schort, zijn set met schroevendraaiers en zijn ronde lasbril met dikke randen die strak om zijn hoofd klemt. De glazen zijn zo klein dat ze net om zijn oogwit vallen.
Met een paar korte halen draait hij de bol weer strak op mijn fitting. Hij drukt met zijn hand op mijn bovenrug om tegendruk te geven.
‘Ga maar weer recht staan’, zegt papa, terwijl Here op de gong slaat. De etalagelampen hebben zich rondom het schavot opgesteld en kijken recht de winkel in. Here bestijgt het podium en spreidt zijn armen.
‘Kijk maar even goed: zijn hun kappen niet prachtig?’, begint Here. ‘De Koper heeft gesproken tot mij. Het is tijd voor de Verheffing. Zijn er dan nog lampen onder ons die smachten naar het huis van de Koper?’
Here buigt voorover, zodat hij ons op ooghoogte toespreekt.
‘Zij die in alles voelen dat hun oude lampenkap hun niet langer past. Die verlangen naar een nieuwe, voorgevormde kap van het fijnste linnen, afgewerkt met het kostbaarste ijzer. O, een kap die uw licht nog mooier laat schijnen tot eer van de Koper?’
Here gaat van het podium af en loopt tussen de lampen door.
‘Als je verdrukt wordt door je gebrekkige dienen, je ongehoorzaamheid, als je je alleen voelt tussen deze grote schare lampen en dan kijkt naar die schitterende etalagelampen en je vervuld wordt met een heilige jaloezie van: stond ik daar maar!’
Here’s blik blijft op mij rusten. Ik voel het rood op mijn wangen. Langzaam komt hij dichterbij.
‘Is er dan niemand die de nabijheid van de Koper heeft gevoeld? Ach, de Verheffing is slechts de bevestiging, allen; het echte werk is immers al volbracht. Zou het niet heerlijk zijn om Hem al in het aardse te mogen dienen?’
Hij pauzeert bij kleine Levi, waardoor ik even adem kan halen. Papa vertelde me eens over de Verheffing van moeder. Ik was toen zo oud als kleine Levi; ik weet er niets meer van.
‘Er is nog plaats, ziet u. Er is nog tijd. Het is nog niet te laat!’, schreeuwt Here, terwijl hij steeds dichterbij komt.
Here houdt halt voor mijn plaats. Hij gaat naast me staan en legt zijn hand in mijn onderrug. Alle lampen kijken naar me. Ik buig naar de grond.
‘Och, jonge vriend, heeft de Koper zich aan jou geopenbaard?’, vraagt Here zachtjes.