EXPLICIT CONTENT (3/3)

Jaap Blankespoor

Langzaam zakken we naar beneden. Marc ligt wijdbeens op de garagevloer. De bobbel is geen illusie, maar een statement geworden. Hij schuift zijn been tot vlak bij het mijne. Ik verzit me.

Er klinkt een hoog piepje van de garagedeur. Marc schiet overeind. Het ijzeren rolluik komt traag op gang. Via de tussendeur zijn we in mum van tijd terug in de woonkamer.

‘Zo.’ Marcs moeder staat in de deuropening.

‘Hebben jullie weer de hele avond achter dat ding gezeten?’ Haar stem klinkt schel. Ze opent de computerkast en voelt aan de plastic behuizing.

‘Ja hoor, hij is nog warm. Ik zei toch dat je die sleutel mee moest nemen?’ knikt ze zijn vader toe.

Marcs vader trekt de koelkastdeur open. Met zijn vingers lijkt hij het bier te tellen.

‘Jacob had er ook één,’ zegt Marc schuchter. Hij verbleekt naast de gedaante van zijn vader.

‘Misschien kun je beter naar huis gaan, Jacob. Het is morgen weer vroeg kerk,’ zegt Marcs vader. Hij heeft een rollende r, anders dan de meesten in onze omgeving. Ik durf hem nauwelijks aan te kijken.

Ik rol mijn fiets van het standaard. Het is frisser geworden. Marcs vader is mee naar buiten gelopen. Hij staat bij het zwembad. Ik voel het pakje shag hoog uit mijn achterzak steken en probeer het dieper weg te stoppen.

Ik zie Marcs silhouet achter de weerspiegeling van het raam. Ik kan niet zien of hij mij aankijkt. 

Marcs vader slaat de witte mouwen van zijn overhemd om en haalt de pomp uit het water. Hij pakt de jerrycan met chloor en giet een scheutje in het zwembad.

Zijn ooghoeken hangen een beetje. In de kerk zit hij op de diakenenbank. Ik denk aan de knoop in zijn stropdas — morgen weer strak tegen zijn adamsappel geschoven. Aan de witte boord van zijn overhemd in de slaapkamer — nu binnen handbereik, maar warm en bezweet; diep in zijn nekvel gedrukt. Mijn telefoon brandt in mijn zak.

Ik rommel wat met de houten krat op mijn fietsrekje. Ik ontgrendel mijn telefoon en ga naar de camera-app. Door mijn zweterige vingers reageert het scherm niet. Ik veeg ze droog. Ik doe alsof ik een appje stuur en rommel nog wat aan mijn fietslamp. 

In een impuls druk ik op ‘record’.

‘Volgens mij ligt mijn vest hier nog,’ zeg ik. Met de pook duwt Marcs vader een plank naar het midden van de vuurkorf. De vonken vliegen in het rond. Ik probeer mijn telefoon zo onopvallend mogelijk omhoog te houden.

‘Wat zeg je, Jacob?’ Hij stopt zijn overhemd weer strak in zijn broek. 

‘Ik ben mijn vest kwijt.’

Ik draal wat rond hem heen. Hij gaat door zijn hurken en verschuift de metalen plaat richting het zwembad. Het geeft een krassend geluid.

‘Oh, je vest.’ Hij kijkt op en glimlacht. Marc heeft precies dezelfde ogen. De terraslampen lichten zijn lichaam perfect uit. Gemagnetiseerd staar ik naar zijn gestrekte armen, de zweetplekken bij zijn oksels, zijn grijzende haren, zijn kontzakken. Hij straalt niets meer uit van kerkelijke orde, maar van adem en ruimte. Geen ernst of stijfheid — alleen zijn instemmende blik: plots, zo dichtbij. 

‘Anders pak je iets van Marc? Of lukt het zonder?’

Even denk ik aan Marcs hoodie, maar hij weet dat ik helemaal geen vest bij me had. Ik kijk weer naar het raam, het is verder opengewaaid. Marc staat er niet meer.

‘Het gaat wel,’ zeg ik, terwijl ik weer naar mijn fiets loop. 

‘Hoe is het trouwens met Sara? Leuke meid hoor!’ Hij zet een paar stappen in mijn richting. Ik houd mijn telefoon dicht tegen mijn lichaam zodat er geen schermlicht kan ontsnappen.

‘Goed,’ zeg ik met weinig overtuiging. Mijn blik glijdt van de tegels naar zijn suède schoenen, langs zijn stevige benen, tot aan zijn kruis.

‘Mooi man, wees maar zuinig op d’r. Doe je de groetjes thuis?’ Hij heeft zijn armen in zijn zij gezet, aarzelt even en legt dan zijn pezige hand op mijn schouder. Hij knijpt een beetje. Ik zie zijn klassieke horloge, zijn zongebruinde onderarm, de omgeslagen mouw van zijn overhemd, de glanzende manchetknoop bij zijn elleboog. Ik deins een beetje terug, waardoor zijn duim tot aan mijn nek glijdt. 

‘Doe ik,’ zeg ik stotterend. Ik voel mijn wangen gloeien en druk op het uitknopje, waardoor de opname automatisch stopt. 

Daarna fiets ik hard weg. Het is pikkedonker. Bij het bankje op de zandweg stop ik. Ik zet de helderheid van mijn scherm hoger. Het is al bijna elf uur.

Alleen ik en Marcs vader in het weiland.

Ik zet de video op halve snelheid en zoek naar het moment dat hij bukt, zich naar me omdraait en een beetje op mij afloopt. Ik voel de druk in mijn broek groeien terwijl ik door de frames scroll. Eigenlijk is alleen zijn stem al genoeg.

‘Je ve-e-est’ — het moment van zijn glimlach.

‘Gro-et-jeheess thu–ui-is’ — het moment waar zijn overhemd op spanning staat en zijn tepel door het katoen drukt.

 ‘Ja-a-a-co-o-b’ — het moment dat hij me recht de camera inkijkt.

Ik scroll terug om het moment dat hij zijn broek optrekt te vangen. Het is wat wazig, maar goed genoeg. Mijn piemel zit klem tegen mijn gulp; ik duw hem omhoog achter mijn riem.