Gemberkoffie met zoete melk

Rahab Ahmed

Ik herinner mij nog het moment dat mijn moeder mij inschreef op de nieuwe school. Het was op een vrijdag na de middaggebed. Het gebouw was twee minuten lopen vanuit de markt tegenover de moskee en zeven minuten vanaf ons huis. 

We kregen een rondleiding van de conciërge, een Egyptische vrouw. Haar naam was Abla (=juf) Iman en ze droeg een lange witte abaya. Tijdens de rondleiding had ze ook de hand vast van haar jongste zoontje. Met zijn grote ogen en magere lijf liep hij door alle lokalen met ons mee.   

Ik weet nog heel goed dat er les werd gegeven. En dat er zelfs een pauze is geweest tijdens deze lange rondleiding. Maar wat het meeste indruk op mij heeft gemaakt waren de tekeningen op de roze en turquoise muren. Het waren tekeningen van het alfabet, de oceaan, groene bossen, stapels boeken, en alle thema’s die thuishoren bij een basisschool. Abla Iman vertelde ons dat alle tekeningen gemaakt waren door haar leerlingen en ik was meteen verkocht. Ik was dol op tekenen en zag mijn creaties daartussen hangen zodra ik begon. Maar mijn moeder bleef alleen maar doorvragen tot de tweede pauze. 

Aan het einde hebben ze op een gegeven moment nummers en gegevens uitgewisseld. Ik zou maandag beginnen en we kregen instructies mee over de school. We liepen bijna weg, maar toen rende een lachend meisje ons kant op. En ze sprong in de armen van mijn moeder en knuffelde haar stevig. Ze straalde helemaal en droeg een witte sari en donkerblauwe pantalon. Haar lange haar zat vast in staart, net als alle andere meisjes in de klaslokalen.

‘Tante Sahra!’ riep dat meisje. Ik was verbaasd op dat moment. Mijn moeder draaide om, en zei vriendelijk dat ze geen Sahra heete. Amal, die ik zojuist voor het eerst had ontmoet, drong tot drie keer de naam Sahra op aan mijn moeder. ‘Ik heb je op een bruiloft gezien, vorige maand nog!’ knikte ze. Ze was zo overtuigd van zichzelf. En ik zag toen mijn moeder teruggraven in haar herinneringen. 

‘Ik denk dat je iemand anders bedoelt.’ Maar Amal bleef het afwijzen. In de tijd dat ze daar stond, had ze geeneen woord of blik met mij gewisseld. Ik was verbaasd en bleef calculerend naar haar bewegingen kijken. Iets wat ik vaker doe als ik iemand niet meteen kan plaatsen. 

Ik zag mijn moeder in gesprek met een meisje van mijn leeftijd en lengte. En ik herinnerde mij opeens dat mijn moeder weleens vaker naar bruiloften ging met mijn kleine zusje. Ik zag al die middagen voor mij. Al die middagen dat ik thuisbleef met mijn broertje, en mijn ooms en tantes.  

Ik hoorde aan de stem van mijn moeder dat ze twijfelde. ‘Wie is deze meisje? En waarom geeft ze een knuffel aan mijn moeder?’ Niemand kon mijn vragen beantwoorden, omdat ik deze zachtjes aan mezelf stelde. Ik weet niet hoe het gebeurde, maar ik was boos op mijn moeder. Waarom kende ze Amal en waarom loog ze tegen mij?  

Maar Amal begon dit hele gesprek met te vragen of ik ook op haar school kwam. Ook al had ik toen geen woord gewisseld met Amal, ik was best gerust. Ik kende tenminste één persoon. Mijn moeder initieerde onze vriendschap. 

‘Ga naast elkaar zitten, jullie hebben elkaar vanaf maandag.’ 

Amal en ik zaten altijd samen achterin de klas. Zij was het enige andere Somalische meisje van de school. Onze vriendschap was vanzelfsprekend. Zij vergat heel vaak om een gummetje mee te nemen. Eigenlijk had ze nooit gum mee naar school, maar gebruikte mijn gum altijd. Ik vond het in het begin niet erg om haar te helpen hiermee. Ik had immers genoeg thuis en vroeg iedere maand om nieuwe schoolspullen. Ik vond het niet erg dat ze aan het begin en aan het einde van iedere lesuur om mijn spullen vroeg. Maar ik weet nog heel goed wanneer dit veranderde.  

Dat was op het moment dat Amal het niet meer vroeg. Ze pakte mijn etui van mij af. Het etui dat ik iedere ochtend met veel aandacht in mijn tas deed. Ik deed elke dag netjes drie blauwe pennen, een rode pen voor correctie, een groene pen, een potlood en een gum in mijn etui.

Amal vroeg mij dit keer niet meer. Ze opende mijn etui en haalde daar mijn gummetje uit. De gum die ze voor de helft gewist had met haar foute antwoorden. Fouten die ze niet hoefde te maken als ze haar huiswerk zou doen, en niet van mij zou overschrijven iedere ochtend. 

Ik bleef die hele middag in mijn handen wrijven. Ze had waarschijnlijk niet eens door hoe veel ruimte ze begon in te nemen. Amal was overal. En Amal was ook de eerste die mijn moeder vertelde over mijn schooldag. Zodra we uit waren rende ze altijd voor mij uit. Ze was, voordat ik haar kon inhalen, al bij mijn moeder. Elke dag! Ze vertelde haar als eerste wat we die dag hebben gedaan. Amal kon sneller en luider spreken dan ik.

Ze was altijd blij als mijn moeder ons kwam ophalen. Ze sprong ook vaak in de armen van mijn moeder. Mijn moeder knuffelde mij nooit, en Amal kreeg iedere middag een knuffel. Ook al was mijn moeder nooit de persoon die het als eerste initieerde, maar toch. En soms ging mijn moeder haar vlechtje opnieuw doen. Amals haar zat vaak in een warrig staartje. Eentje waar niet veel aandacht naar uit was gegaan en mijn moeder hield niet van slordigheid. Ze kon zichzelf niet inhouden. Ze bracht ook steeds vaker mijn elastiekjes en kam mee naar school, om Amals haar in de ochtend te doen, voordat onze les begon. 

Voor mijn moeder was het belangrijk dat wij zussen waren. ‘Als Amals haar niet goed zit, dan zegt dat ook iets over hoe anderen ons zien.’ Ik begreep toen niet wat mijn moeder hiermee bedoelde. Maar ik vond het juist vervelend dat Amal ook mijn haarelastiekjes begon over te nemen. 

Onderweg naar huis bleef ik vaak alleen maar naar de grond staren, terwijl mijn broertje over zijn schooldag vertelde. 

Het doet me vaak denken aan de rozen waar ik tegenaan schopte langs de schoolplein. Een roos is mooi, maar prikt ook. Vooral als je te comfortabel wordt en vergeet dat er ook netels aanzitten. Zo had onze vriendschap voor mij stekende momenten. Amal vroeg het de volgende ochtend ook niet meer. Ze opende mijn tas, stopte haar hand in de voorste zak waar mijn waterflesje en etui inzaten.  

Ik begon weer in mijn handen te wrijven. Alsof ik weer geprikt werd door onzichtbare netels die alleen mij pijn deden. 

Het moeilijkste van ons samenzijn vond ik haar niet te kunnen plaatsen. Niet te weten waarom ze soms de dingen zei die uit haar mond vielen. En het ergst vond ik hoe ze mijn terugreis naar huis verpestte voor mij.

Mijn moeder vertelde mij later dat ze extra lief was voor Amal, omdat ze een ‘aqoon’ is. Een term die gebruikt wordt in het Somalisch voor kinderen die opgroeien zonder ouders. Amal werd nooit opgehaald door haar moeder. Als ik nu terugdenk aan wat het me deed, krijg ik steken in mijn maag. 

Het leek alsof ik niet meer bestond voor mijn moeder als Amal daar was. Maar ik was wel degene die naar huis ging met haar. Ik had elke ochtend een halfuurtje voor mezelf waarin mijn haar voor mij werd gedaan. En ik kreeg bijna alles wat ik wilde. Maar ik wilde mijn haarelastiekjes en gum niet meer delen met haar. 

Maar toen Saleh ook in ons klas kwam, kreeg ik weer ademruimte. Saleh, de krullebol die net uit Yemen kwam, zat nu tussen onze tafels in. Een nieuwe cultuur waar we enorm geïnteresseerd in waren. Maar sinds de komst van Saleh begon ook de juf Amal en mij ook iets vaker uit elkaar te zetten. 

We lachten te veel om de vreemde dansjes van Saleh. Maar Saleh kon geen Engels. Niet in het begin tenminste. Als hij een opdracht kreeg, fluisterde ik of Amal de bedoeling door naar hem. Ook al zat hij helemaal voor de neus van de juf, Saleh draaide zich altijd om. ‘Wat zegt ze?’

We mochten niet meer samenzitten. En zo kwamen er steeds meer nieuwe kinderen in de klas. En zo kwam er langzaam een einde aan onze vriendschap.