Niet De brief voor de koning

Martijn van Bruggen

Het is vrij wrang dat het moment waarop je je moeder het meest nodig hebt, het moment is dat ze is overleden.

Als een verrassing kan het niet komen, dit overlijden: deze dood is een controlfreak die zijn reservering ruim van tevoren plaatst. Dus praat je er samen over, zorg je dat alles geregeld is, wachtwoord hier, begraafplaats daar, trek je bij haar in en dan begint het wachten. En op een gegeven moment is het wachten klaar. Ze gaat al weken niet meer achteruit, leeft weliswaar grotendeels in bed maar er zijn nog genoeg boeken die ze wil lezen.

Op school beginnen ze vragen te stellen. Niet de kinderen uit je klassen, die genieten van hun laatste restje vakantie. Maar de directeur stuurt een mailtje hoe het eigenlijk gaat? Collega’s vragen of je er weer gewoon bent na de vakantie, nu je van de ergste schok bekomen bent? De tijd om het slechte nieuws te verwerken is wel om, lees je tussen de regels door. En je weet dat ze gelijk hebben. Je denkt: er is feitelijk nog niets gebeurd. Ik ben vierentwintig, ik kan ‘nog niets gebeurd’ aan. Dan pak je het werk weer op, plan je dat verjaardagsfeestje in. En op een dag is ze dood. Geroutineerd doe je wat besproken is: je belt eerst de huisartsenpost (ik krijg haar niet meer wakker) en nadat de dokter heeft vastgesteld dat je inderdaad een wees bent geworden bel je de uitvaartondernemer.

Je wordt geleefd de eerste dagen, wat ook al een vrij wrange term is. Onvermijdelijk komt het moment dat iedereen zijn gang weer gaat en in zijn eigen bedje slaapt. Dat je ’s avonds op de bank zit, in de woonkamer van een huis dat plots veel te groot is geworden en denkt: oké, zo voelt het dus om je moeder te verliezen. Mensen zeggen troostend: je hebt je vader al verloren. Maar toen was je drie, dat telt niet.

En je zit op die bank en komt erachter dat je toch vergeten bent iets met haar te bespreken. Een valse neef met wie het contact verbroken was, zegt plotseling dat hij bij de begrafenis wil zijn. Je hebt bij God geen idee of je moeder dat gewild had en je begint te janken zoals je altijd begint te janken wanneer je hebt gevoel hebt dat er geen juiste keuze is, dat je kiest uit twee kwaden, maar nu jank je dieper omdat je ineens beseft dat je je verdriet niet meer bij haar kwijt kan. En zij zou dat begrijpen, zij zou precies weten hoe het voelt en het juiste zeggen.

Dat is althans hoe ik denk dat het zal gaan. Ik zit nu in de fase dat ik mijn leven weer heb opgepakt omdat het stabiel slecht met haar gaat. De kinderen zijn het vergeten of doen alsof. Vanaf dag één van het nieuwe leerjaar is klas 2H3 in ieder geval weer dezelfde verzameling klieren. Loukili is aan het appen, net als Stoof. Pattinama zit zijn klasgenote te filmen terwijl ze staat te presenteren. Dat gaat haar niet bepaald goed af. Ze staat zoals altijd stijf van de zenuwen die Ganna. Alsof er niets engers bestaat dan een praatje voor de klas. Ik wou dat ik nog zo jong was. Toen groot leed niet bestond. Of nee, dat werkt niet zo. Voor haar is een praatje voor de klas hetzelfde als een stervende moeder voor mij. De jeugd heeft dezelfde gevoelens op een kleinere schaal.

Ganna is haar achternaam. De kinderen noemden mij van begin af aan bij mijn voornaam, Nick, omdat die trut van een Linda bij wie ik stageliep me steeds zo noemde voor de klas. Even laten zien dat ik de ondergeschikte was. Toen ze door haar rug ging en ik de klas overnam kreeg ik het er niet meer uit, dat ge-Nick, totdat ik de kinderen zelf bij hun achternaam ging noemen. Onderling lijken ze elkaars voornaam wel vergeten sindsdien, bij mij blijft het fout gaan. Maar steeds vaker noemen ze me meneer De Tremer .

Mijn moeder heet Van Duin. Er zijn altijd mensen – hetzelfde soort mensen, degenen die een zichtbaar rugzakje hebben dat ze onzeker maakt (kaalheid, scheef gebit, monobrauw) er zijn altijd mensen die aan haar vragen: familie van? En dan vormt zich een glimlach die de sneeuw doet smelten en komt er een licht in haar ogen dat de duisternis laat vluchten en dan slaat ze een arm om mijn schouders en trekt me naar zich toe en dan zegt ze: jazeker, wij zijn moeder en zoon.

Zei ze, bedoel ik, dat zei ze altijd, dat we moeder en zoon waren. We zijn het nog wel, ze is nog niet dood, ze is nog níet dood, maar ze komt dat irritante soort mensen niet meer tegen. Ze komt niemand meer tegen. Er is niets spontaans meer aan haar ontmoetingen. In haar agenda, die ik bijhoud, staat precies wie ze die week gaat ontmoeten en ze heeft al weken niemand anders gezien dan de personen die in haar agenda staan. Soms zijn het er wat minder, als ze zich niet goed genoeg voelt. Ik mag het geplande bezoek niet afbellen van mijn moeder, het gaat wel, en dat doe ik dan ook niet. Althans, niet als ze wakker is. Maar als ze zich niet goed genoeg voelt, valt ze in slaap en dan bel ik het bezoek af. Wanneer ze dan weer wakker wordt zijn we weer een dag verder en valt het haar niet meer op.

Ja hoor, Ganna gaat neer. Het tijdrekken is begonnen. Eerder deze week liet een leerling een minuut stilte vallen tijdens zijn presentatie, onder het mom van: zo werkt mindfulness. Ik had die ochtend geen hap door mijn keel gekregen, ik probeer het niet eens meer, ik sla het ontbijt gewoon over, en daardoor rommelde mijn buik als een gek. Hij heeft het teruggezien in zijn cijfer, Van ’t Schip, het zal hem leren.

‘Mevrouw Ganna, dit telt niet mee met de tien minuten die je spreken moet.’ Waar haalt ze het gore lef eigenlijk vandaan. Zie haar spartelen, stuiptrekken, gewoon omdat haar presentatie over epilepsie gaat. Lak aan de dood. Het is makkelijk om lak aan iets te hebben dat je niet kent.

Ik moest lachen gisteravond, zo verschrikkelijk lachen. Ik zat op de bank de Quest te lezen –  want op tv hebben ze het alleen maar over Oekraïne ‘dat zo dichtbij is’. Als je te veel geld en te weinig problemen hebt, is Oekraïne inderdaad ‘zo dichtbij’. Ik las een stuk over clusterhoofdpijn, ook wel zelfmoordhoofdpijn, en het artikel werd afgesloten met een speciaal kader. Denk je aan suïcide en heb je hulp nodig, bel 113. Ik schoot in de lach alsof ik me verslikte en zou mijn moeder hebben willen wakker maken: Mam, ik kan zo slecht knopen leggen, wil jij helpen? Ze kent mijn humor, ze zou het grappig vinden, of in ieder geval doen alsof.Op een gegeven moment wist ik niet meer of ik lachte of huilde.

‘Nick, er is iets met Mama.’

Vanavond wil ze naar E.T. kijken, heeft ze gezegd. Ze wil alleen nog maar kinderfilms kijken, waarin kindertjes kinderproblemen hebben die uiteindelijk oplossen als vet in een ziek lichaam. Weet je wat we gisteren gekeken hebben? Niet De brief voor de koning. Net zoals we eergisteren niet naar Pippi Langkous hebben gekeken. Ze maakt iedere dag plannen om een film te kijken en iedere dag haalt ze de avond niet. ‘Wakker’ is een verwaarloosbare toestand in haar leven geworden.

‘Meneer De Tremer, er is iets met Mama!’

Zoals ‘slaap’ voor mij een verwaarloosbare toestand is. De beste gelegenheden om bij te tanken zijn in de klas. Het lult wel, het lult wel. Anders appt het. Rekt het tijd. Faket het epilepsieaanvallen. Het doet maar. Ik zit er mooi toch. Ik kan het aan.

‘Meneer De Tremer, er is iets met Ganna!’