Iemand die op zoek is naar zijn moeder, dat is in feite iemand die zichzelf verloren heeft. Ik overdacht de woorden die ik ergens gelezen, of zelf had bedacht. 

De Bijlmer was sinds mijn afwezigheid niet veranderd. De kleinste kinderen voetbalden op het pleintje te midden van de balkons. Een aantal droeg shirtjes van Lionel Messi met hier en daar een gat in de geel-blauwe tenues. Ik zag mezelf eenworden met de jongeren, zag mijn recente verleden ineens verschroeien terwijl de felle zon op mijn hoofd scheen. Armoede was soms ook wel mooi.

Even staarde ik wat naar rechts, naar het grasveldje waar mensen van een jaar of zeventien stonden. Ze droegen joggingbroeken met wijde truien. Ook zij speelden, met aanstekers en joints. Ooit hadden ze tegen een bal getrapt, verlangden ze ernaar Messi te zijn. Ik realiseerde me dat de carrière van een voetballer beter tegen de tijd bestand is dan de meeste dromen. 

Op de overloop van de flat trof ik een jongen van ongeveer zeventien die vroeger een jongetje was. Voorheen had ik hem bijles gegeven, in de wiskunde. 


‘Jason!’ riep ik. ‘Hoe gaat het met jou jongen?’

Hij staarde me aan en reageerde met een bescheiden knikje, waarna hij naar beneden holde. Ik had aan een jaar lang hulp bieden niet genoeg gehad om een indruk bij hem achter te laten. Een goede indruk. 

‘Hoi, buurvrouw,’ zei ik toen ik de oude buurvrouw spotte. 

‘Dag, wie ben je ook alweer?’ vroeg de buurvrouw opgewekt. 


Ze bekeek me geconcentreerd en was zo op het eerste oog nieuwsgierig naar mijn reactie. Alleen de woorden drongen niet tot me door. Ze leken afkomstig van een vreemde taal. Niet omdat de woorden echt uit een ander alfabet kwamen, maar omdat ik voor het eerst in jaren weer een vrouwen stem hoorde. Terwijl ik nadacht over haar vraag veranderde de gezichtsuitdrukking van de buurvrouw. Haar glimlach, die zo vriendelijk geweest was, veranderde binnen mum van tijd in twee stevig op elkaar gedrukte lippen. Haastig liep ze het appartement in. Alsof mijn aanwezigheid haar afschrok. Verbaasd bleef ik staan op de galerij en staarde uit over het buurtje. Er was zoveel dat ik niet had gezien. 

Ik greep naar mijn sleutel in mijn broekzak. Ondanks mijn zeven afwezige jaren, had ik ze bij me gehouden. In de wetenschap dat ik terug zou keren. Op zoek naar verschillen ten opzichte van mijn jeugd keek ik de kamer rond. Teleurgesteld kwam ik tot de conclusie dat mijn moeder niets veranderd had aan het interieur. Uit het niets kreeg de werkelijkheid een ander gezicht. Mijn ingelijste babyfoto’s transformeerden in bliksemschichten die me wilden beschieten, de lamp aan het platfond veranderde plotseling in een zwaardvis met woedende ogen. Dit was het verleden, ze was kwaad, uit op wraak. Angst gutste door mijn lichaam.

‘Mam!’ schreeuwde ik. 

De roep om mijn moeder werd beantwoord door een stilte, waarna alles weer werd zoals het was. De woonkamer werd de kamer die ik kende. Nadat mijn angst was weggeëbd en ik een tosti klaarmaakte, greep ik naar mijn Ps4. Hier kon ik heersen zonder de hulp van een vreemde, de virtuele wereld moffelde mijn kwetsbaarheid weg. 

Plotseling zag ik op het scherm een zoon en moeder op het strand wandelen. Mijn adem stokte, waarop Iets mijn lichaamsfuncties overnam, Iets wat groter was dan ikzelf en wat ik waarschijnlijk niet zou kunnen bevatten. Het besloot de zoon in het spel neer te knallen en liet de vrouw, die tot tranen geroerd was, in leven. Het ademde luid en was woest. Oog in oog stond Het met de moeder. Het drukte op een knop die ervoor zorgde dat de moeder op haar wang geslagen werd. Opnieuw, opnieuw en opnieuw. Toen ging het scherm uit, de batterij was leeg. 

Mamma kwam me nooit ophalen, mamma kwam niet. Als ik vlak na schooltijd stond te huilen op het plein keken alle andere moeders en hun kinderen mij lachend aan. Geen bulderende lach, maar een subtielere variant. Een lach van dit soort staat gelijk aan de grootste vernedering; de lach is enkel ingetogen omdat hij gepaard gaat met een zeker medelijden. Treuriger dan medelijden wordt het niet. Het heden duurt nooit langer dan een tel en is de consequentie van een lang verleden. 

‘Mamma, waar ben je?’  krijste ik terwijl mijn handen begonnen te jeuken.

Plots realiseerde ik me dat die zeven jaar tussen de drie muren en achter de tralies niets in mij hadden kunnen genezen, ze hadden het beeld dat anderen van mij hadden bedorven. Ik dacht aan mijn moeder, haar moederschap hield op bij mijn geboorte.