Zeven prozagedichten waarin Harm Hendrik het bij één ding probeert te houden

77

Foto

Harm Hendrik ten Napel

Jezus was iemand met het goddelijke vermogen om zichzelf weg te geven. Kleine delen van zichzelf, aan wie hem nodig had. Zonder op te raken. Op een dag was hij omsingeld door een menigte van mensen die hem wilden, ieder voor zichzelf. Ook een zieke vrouw. Ze geloofde weliswaar niet dat zij het waard was gezien te worden door de heiland maar ze geloofde wel dat hij het was. Hem had ze nodig. Ze wurmde zich door de menigte heen en raakte hoopvol Jezus’ kleren aan. Jezus, die wist hoe ontoereikend woorden waren, zei meteen dat iemand hem had aangeraakt. Voor zijn vrienden, die eveneens verdrongen werden door de menigte, was die uitspraak niet meteen begrijpelijk, maar de vrouw begreep het wel wel. Ze had Jezus gekregen, genomen, en was genezen.

Leerde God op dat moment hoe het was om gefotografeerd te worden? Op die manier raken stervelingen zichzelf overal kwijt. Op een feest, omringd door vrienden, kennissen en vreemden. Op straat. In de hei. Op elk verlicht moment fotografeerbaar. Hoe vreemd moet het voor God zijn geweest zo machteloos te staan. Iemand stak haar hand uit en hij voelde het. Iemand nam hem in zich op. Een foto? Misschien was het zoals je een blik kunt ontmoeten. Iemand ziet je vanaf de andere kant van de kamer. Als in: ze ziet je, daar, waar je bent.