Zeven herinneringen aan voorwerpen die ik wegdeed

77

Gelukkig hebben we de foto’s nog

Marlies Smeenge

Ik groei op in een ANWB-gezin. Moet ik dat begrip nog uitleggen? Je weet wel. Zo’n gezin dat veel outdoor-kleding draagt, altijd ontzettend voorbereid is op dingen die over een paar maanden gaan gebeuren, altijd eigen proviand meeneemt op pad en praktisch boven comfortabel verkiest. Enkele voorbeelden: Bij ons zaten de tulpenbollen in november al in de grond, lag het keurig zelf gekloofde hout netjes twee jaar lang te drogen in houtopslagen voordat het de kachel in ging en hadden we allemaal een afritsbroek.

We waren hierdoor ook een gezin van outdoor-vakanties. Geen berg te hoog, geen klimaat te guur voor kamperen, als we maar hadden afgezien, want pas dan hadden we de reep chocolade in mijn moeders’ rugzak echt verdiend. Op vakantiefoto’s heb ik steevast een knalrood hoofd van de inspanning, compleet verwaaid haar en kleding aan die wel heel lelijk maar vooral erg handig is om acht uur lang respectievelijk mee op een fiets te zitten of tegen de Mont Blanc op te strompelen.

Zoals dat gaat met dit soort dingen krijg ik hierdoor juist een afkeer voor fietsvakanties, bergwandelen, ‘minimalistisch inpakken’, kamperen en alles wat daarmee te maken heeft. Waar vrienden om me heen al deze dingen tijdens hun zelfstandige leven omarmen en verwelkomen als fantastische nieuwe mogelijkheden tot avontuur, is voor mij iedere vorm van vakantie die geen pijn doet of een extreme fysieke uitdaging bevat een verademing.

Zoals het vervolgens ook gaat, ben ik een paar jaar later toch ook gewoon een ANWB- vrouw geworden. Ik word het hele voorjaar met vlinders in mijn buik wakker omdat ik weer kan gaan kijken naar hoe groot mijn voorgestekte plantjes nu zijn geworden. Ik heb zakken op kleur en formaat gesorteerde tulpenbollen in de opslag klaarliggen voor november. Alles in mijn vriezer heeft een naamsticker. Ik koop een waterdichte winterjas van een robuust outdoormerk en doe mijn wollen vintagejassen weg omdat ik er maar nat in blijf regenen. Ik kampeer een maand in mijn eentje. Ik neem pindakaas mee naar Spanje.
En ik heb vier fietsen.

Ik vind dat dus ook een beetje veel.

Maar ik vond ze heel lang wel verdedigbaar. Ze hebben allemaal een hele andere toepassing en zijn daardoor een onmisbaar onderdeel van mijn wagenpark, vind ik. Vind ik heel lang. Ook als ik weer eens geen poot kan trekken in onze garagebox tussen al mijn verstofte maar wel echt vet handige fietsen. Totdat ik ga ontspullen en mezelf even spreekwoordelijk diep in de ogen kijk. Ik heb al ruim vierhonderddertig dingen weggedaan, en dat betekent dat ik nu aangekomen ben bij het uitzoeken en wegdoen van dingen die ik liever voor altijd stiekem ergens in de periferie van mijn leven met me mee zou nemen. Gewoon omdat afscheid nemen lastig is. Ze zijn al zo lang bij me dat ze als een deel van mezelf zijn gaan voelen. En doe dat maar eens weg. Maar ik ben nu bij het punt van de uitdaging aanbeland dat alle makkelijke dingen al weg zijn. En dus is het tijd om het licht eens aan te doen in de periferie. In dit geval: de garage.

Mijn ‘basisfiets’ is een matzwarte Cortina. Een elektrisch exemplaar dat ik kocht toen ik naar de verste buitenwijk van Amsterdam verhuisde. Ik zit er regelmatig wel drie uur per dag op. Noem me een oma, noem me de verpersoonlijking van een gepensioneerde ANWB-vrouw, want ik weet het, ik ben nog niet eens dertig en ik heb een elektrische fiets. Maar dit exemplaar is het allerbeste dat ik mezelf de afgelopen vijf jaar gegund heb. Hij maakt mijn leven dragelijk. Alle respect voor de strijders in deze wereld die zeggen: “O, maar ik moet iedere ochtend de hele Afsluitdijk over tegen de wind in om naar mijn werk te gaan en dat doe ik gewoon op een normale fiets met twintig kilo aardappels en boodschappen en mijn volledige flexwerkkantoor in mijn rugzak. ’s Middags weer terug, niks aan, lekker uitwaaien twee uur lang voor ik mijn avond begin joh”. Gefeliciteerd. Ik ben niet zo iemand. Als je mij de achttien kilometer naar het centrum niet-elektrisch laat fietsen kom ik als een kletsnat bezwete stier aan op mijn bestemming, heb ik datzelfde knalrode hoofd als op al mijn vakantiefoto’s uit mijn kindertijd en voel ik me hierdoor extreem onprettig in sociale context. Daar wordt dus helemaal niemand blij van. En nee, “net wat eerder weggaan” bleek hiervoor niet een oplossing. Kortom: ook bij nadere inspectie met mijn spiegelbeeld mocht deze niet weg.

Dan is er mijn sportfiets. Het moet gezegd dat ik daar bijzonder weinig gebruik van maak. Als ik al drie uur gefietst heb kom ik niet ’s avonds thuis om dan te denken: ‘goh, laat ik nog eens een uur op een fiets gaan zitten’. Echter kocht ik dit model ooit van vijf jaar spaargeld en zie ik een toekomstige versie van mijzelf wel weer eens veel gaan sportfietsen. Deze fiets is een twijfelgeval, maar je hebt niet zomaar een goede andere ervoor terug. Deze mag dus blijven.

Dan is er de fiets waar ik bij mijn ouders altijd op reed. Een ultieme ANWB-telg fiets met acht versnellingen, handremmen, een licht frame waar perfect fietstassen aan kunnen hangen, voorvorkvering, de hele rambam. Samen doorkruisten we zes jaar lang de ruigste stormen over de John Frostbrug bij Arnhem naar mijn middelbare school, want mensen zoals wij gingen niet met het openbaar vervoer. Zelfs niet als heel Nederland angstvallig thuisbleef, ben je gek, je hebt toch een goede fiets. Desnoods liep ik de hele route met het ding aan de hand, maar uiteindelijk kwam ik altijd wel aan. Deze fiets verhuisde naar mij toen mijn ouders naar een nieuw huis verhuisden. Aanvankelijk leek dit best praktisch: een extra fiets voor als ik bezoek heb. De praktijk is echter dat ik nooit ga fietsen met bezoek. Ten eerste omdat ik zover buiten de stad woon dat ze halverwege al aan de beademing moeten. Ten tweede is fietsen in Amsterdam voor de onwetende bezoeker van buitenaf meestal een vrij traumatische en daardoor ook gevaarlijke onderneming. Ik neem ze veel liever met het OV en te voet mee zodat ze de stad rustig kunnen bekijken zonder dat ze zichzelf per ongeluk tegen een tram aanrijden in een poging een uit het niks midden voor hun wiel verschijnende Chinese toerist te ontwijken.

En dan is er Mijn Fiets. Het betreft een modelletje dat een paar jaar verweesd had leggen te lopen te wezen in de stalling op mijn vaders werk. Toen ik ging studeren stofte mijn vader ‘m af, knapte ‘m op en monteerde een rekje en een krat voor op de fiets. Aan mijn fiets van thuis kon te veel stuk. Deze opgeknapte daarentegen had een achteruittrap rem en geen versnellingen en daarom ook geen kabels die konden roesten of losraken.

Mijn Fiets en ik zijn vanaf het begin onafscheidelijk. Als een rode draad lopen alle ritjes die we samen maken door mijn studententijd heen. We doorkruisen alle straten van Antwerpen. Soms gewoon om rond te kijken. In het weekend, als het vol met winkelend publiek is. ’s Nachts, als het rustig is en we kunnen slingeren door de grote winkelstraat alsof die van ons is. We fietsten huilend langs de Schelde als de eenzaamheid en de anonimiteit van de nieuwe onbekende stad ’s avonds toeslaat. We verhuizen samen drie stoelen en een kruk in één ritje naar mijn appartement. Gierend van het lachen om de absurditeit van de situatie staat hij braaf stil terwijl ik tot ooghoogte wasgoed optast in zijn krat. Ik leg expres mijn ondergoed bovenop en we fietsen samen door mijn wijk naar de wasserette. We gaan met mijn hele Belgische klas op de fiets naar een dorp genaamd Denderbelle, verdwalen zo godsgruwelijk dat we er tien uur over doen. We voeren mij en de rest van mijn klas al fietsend de schamele hoeveelheid snacks die ik in mijn fietskrat meevoer.

In mijn Amsterdamse buitenwijk blijft Mijn Fiets opeens staan. Ik houd mezelf voor dat we vast snel naar een andere woning zullen verhuizen samen, en dat mijn elektrische dan weer weg kan. Dat het bekende team van Fiets en ik dan als vanouds de handen en banden ineen zal slaan en dat we weer als koningen door de dag en de nacht zullen rollen. Maar ik blijf in mijn buitenwijk en ik constateer dat ik een vrouw met vier fietsen ben waarvan ik er drie niet gebruik.

En zo gebeurt het dat ik Mijn Fiets en mijn fiets-van-bij-mijn-ouders bij het grofvuil zet. Dat klinkt wat liefdelozer dan het is. Ik maak aan beide jasbeschermers een stuk papier vast met daarop de tekst “Ik ruimde mijn garage op en hoewel deze twee het prima doen gebruik ik ze niet meer. Neem ze gerust mee!”. Ik pomp de banden op, steek de sleutels in het slot en ga in mijn keuken op de eerste verdieping voor het raam zitten om te kijken wie ze meeneemt.

De fiets-van-bij-mijn-ouders is als eerste aan de beurt. Een bewoner van de schaduwwoongroep aan de overkant van de straat neemt hem mee. Schaduwwoongroep? Ja, dat moet ik wellicht even uitleggen: Ik woon in een woongroep. Aan de overkant van onze straat bevindt zich op het overliggende hoekje óók een woongroep. Ze hebben precies dezelfde ruimtes als wij, maar bij hen is alles in spiegelbeeld. Met name tijdens de lockdown zaten we vaak stiekem bij hen naar binnen te gluren en te fantaseren over de levens van onze schaduw-alter-ego’s. Want wie van hen zat er in mijn kamer en was dus “hun” Marlies? Ik zag ooit een jongen met gekruld blond haar precies zoals dat van mij en een zelfde soort linnen boodschappentas als die van mij hun paadje in lopen. Voor mij was dat Marlin, hun Marlies. Ik, als het leven net was anders was gelopen. Het feit dat een bewoner van de schaduwwoongroep mijn ontspulde fiets nu meeneemt om hem bij hen in de schuur te zetten is dus op metaniveau super grappig. In de schaduwversie van mijn leven bevindt de fiets zich dus nog steeds in mijn garage, om ook daar vermoedelijk jarenlang ongebruikt te staan. Ik vermoed namelijk dat mijn schaduw-ik ook uit een ANWB-gezin komt en dus helemaal geen extra fiets nodig heeft.

Ik word gebeld, een bouwvrachtwagen onttrekt de grofvuilplaats een tijdje aan het zicht, ik ga naar de wc, en opeens is ook Mijn Fiets weg. Het doet wel een beetje zeer, dat ik hem niet heb kunnen uitzwaaien. Dat ik niet weet wie hem nu geadopteerd heeft. Maar het is nu gedaan. De twee grootste objecten die ik wegdoe tijdens mijn ontspullingsactie zijn verdwenen. Gelukkig heb ik hem nog uitgebreid gefotografeerd voordat hij werd weggehaald, met én zonder “adopteer mij alsjeblieft” a4’tje.

Ik betrap mezelf er op dat ik het jammer vind dat ik al bijna bij de 465 wegdoebare spullen ben. Ik raak verslaafd aan de verhalen die ze me hervertellen. Ik kan niet meer stoppen. De teller slaat door tot ver boven de vijfhonderd. Steeds meer spullen uit de periferie moeten eraan geloven. De verweesde helft van een paar lievelingsoorbellen waarvan ik altijd ben blijven hopen zijn tweelingbroer terug te vinden. Mijn antieke Nokia die met me mee de woestijn van Australië inging wegens zijn onverwoestbaarheid, fenomenale receptie en lange batterijduur. De allereerste set beddengoed die ik ooit van mijn eigen geld kocht (satijngeweven, blauwgestreept), waarna ik de rest van de maand witte rijst met kruiden at omdat ik me te laat realiseerde dat ik helemaal niet genoeg geld had voor beddengoed én boodschappen. De wegdoestapel in mijn kamer groeit en groeit. Het is confronterend en gênant om te zien hoeveel je verzamelt door de jaren heen. Anderzijds vind ik voor bijna alles een passende herbestemming en koop daarmee wat schuldgevoel over mijn eigen spilzucht af.

Een paar dagen later zit ik op mijn elektrische fiets naar huis. Ik rijd langs de middelbare school waar ik altijd langs fiets. Kinderen voetballen. Ken je dat, van die momenten waarop alles wat er gebeurt zich in slow motion lijkt af te spelen, maar je lichaam nog steeds in reële tijd functioneert? Waardoor je dus ziet wat er voor verschrikkelijks gaat gebeuren maar je logge, trage lijf niet vlot genoeg kan anticiperen om het onheil af te wenden? Zo gaat het met mij en de voetbal. Door een bizarre toevalligheid belandt de bal exact voor mijn voorwiel en klap ik er in volle elektrische vaart overheen. Ik weet niet of je wel eens ergens tegenaan gestoten bent met inparkeren? En of je toen verbaasd geweest bent over hoe diep zo’n deuk met zo’n lage snelheid al is? Dan kan je je er waarschijnlijk wel iets bij voorstellen hoe scheef mijn fiets is en hoeveel pijn mijn knie doet als we samen met deze vijfentwintig kilometer per uur op het asfalt in een plas smakken. Je kunt je er dan waarschijnlijk ook wel iets bij voorstellen dat zelfs een waterdichte iPhone niet meer zo waterdicht blijft als al dit geweld bovenop ‘m dendert midden in een centimeters diepe plas.

Even een klein stapje terug. In mijn voorbereiding naar deze maand van ontspullen toe lees ik online wat ervaringsverhalen van mensen die de challenge al eens hebben gedaan. Een van de tips die ze meegeven is om dat wat je wegdoet te fotograferen. We bewaren veel spullen namelijk vanwege de herinnering die ermee verbonden is. Als je er dan een foto van maakt is het object wel weg, maar de herinnering niet. IJverig maak ik dus foto’s van alles dat ik op het punt sta weg te doen: van mijn slaapzak met de Australische vlag, het acaciahouten masker, het cassettebandje met aux-kabel, de tekst op de pagina’s uit het schriftje, de leren tas uit Spanje, de flacons douchegel uit het hotel in Israël en tot slot van mijn beide fietsen. Het maakt afscheid nemen inderdaad minder moeilijk. Het is alsof ik door een fotoalbum van een reis blader en ‘och ja, dat hebben we ook nog gedaan toen’ kan denken.

Maar dan val ik dus met de telefoon met alle foto’s erop in een plas water. Ik ontdek hierdoor bij thuiskomst dat ik iets heel belangrijks ben vergeten te ontspullen: mijn iCloud. Mijn telefoon heeft al vier maanden geen back-up meer gemaakt omdat dit digitale wolkje vol was. Naast al mijn spullen zijn nu ook alle foto’s ervan verdwenen.

Het voelt als de overtreffende trap van ontspullen. Zelfs de uitdrukking ‘maar gelukkig hebben we de foto’s nog’ gaat hier niet meer op. Het voelt alsof alle spullen stiekem naar me knipogen vanuit hun hiernamaals, en me hiermee meer proberen te motiveren om hun verhalen op te tekenen. Om onze gezamenlijke herinneringen in een album van woorden te vangen. Ik besluit dat dat het minste is dat ik kan doen om onze tijd samen te eren. Dus bij deze. Dankjulliewel.