Het is 29 december, een van de rare dagen tussen kerst en oud en nieuw die normaal ook al voelt als niet bestaande tijd. Louise ligt, tegen haar gewoonte in, nog in bed. Alles wordt anders. Alles voelt anders. Ze weet dat het dit jaar niets met de feestdagen te maken heeft, dat dit mysterieuze vacuüm ontstaan is sinds de kaarten zijn omgedraaid. Het is alsof de tijd op zichzelf vooruit loopt, alsof Emmie en zij nu al niet meer samenwonen. Sinds Emmie is afgewezen en zij is aangenomen, lijken hun levens die normaal altijd natuurlijk vervlechten nu als twee losse strengen naast elkaar te bestaan. Na Emmie’s huilbui op de kerstmarkt had ze even gehoopt dat het ijs nu juist weer gebroken was, dat ze opnieuw konden beginnen. Maar Emmie lijkt na het incident juist geslotener dan ooit. Louise heeft al eens – luider dan gewoonlijk – haar favoriete telenovela aangezet, in de hoop dat Emmie zou aankloppen en niet op antwoord zou wachten. Zichzelf binnen zou laten en op haar bed zou neerploffen alsof het haar eigen is. Maar ze kwam niet. Is dit hoe het vanaf nu zal gaan? Is ze op dit moment de stille getuige van een stervende vriendschap, is dit hoe doodbloeden er in de praktijk uit ziet? Ze had niet verwacht dat dat tussen hen kon gebeuren, laat staan dat het van zo dichtbij waar te nemen zou zijn, dat het sterfgeval plaats zou vinden in dit huis. Louise staat op en trekt aan het bobbelige plastic koord van het rolgordijn, een fel wit licht dringt samen met een vlaag kou de kamer binnen. Buiten is alles wit en ijzig. Met een zucht nestelt ze zich weer op haar bed, wikkelt de sprei om zich heen. Er klinkt een klop op de deur. Emmie laat zichzelf nog niet binnen, lijkt te wachten op antwoord. Louise heft zich een stukje op.
‘Ja?’
De deur gaat open, Emmie steekt schuin haar hoofd om het hoekje, haar krullen dansen onder haar linkeroor. ‘Ik ben even boodschappen doen, heb jij nog iets nodig?’ Louise schudt van nee. Emmie doet de deur zachtjes dicht. Louise kruipt weer terug onder de sprei.
Ze fietst over een lange houten brug, een steiger eigenlijk, ja het is een steiger met aan weerzijden water. De oevers ziet ze niet. De planken van de brug zijn rafelig wit, kleine ijskristallen op elke individuele houtsplinter. Ze moet balanceren. Ze moet niet uitglijden. Ze moet heel geconcentreerd, heel precies, ze mag niet – Wat is het zwaar. Ze trapt, traag, kruipt vooruit, het kost haar de grootste moeite om op dit tempo de fiets recht te houden. Wanneer heeft het ooit eerder zo hard gevroren? Ze denkt aan de vissen in het meer onder haar, hoe ze ingekapseld moeten zijn door de modder om te overleven, ze denkt aan de door en doorkoude geschubde lijven die voor dood door kunnen, maar in de lente toch weer tot leven komen. Ze denkt aan het ijs wat zich vormt tot bloemen, hoe ze smelten en hoe de grond hun smeltwater drinkt tot er weer echte bloemen omhoog komen. Het stuur trilt, zwabbert, steeds harder, ze moet blijven trappen. Plotseling voelt ze het gewicht verplaatsen zonder dat ze zelf iets doet. De armen stevig om haar middel. Emmie zegt: ‘Echt iets voor jou om geen tandem te huren.’ Echt iets voor haar, ja. Ze kijkt op haar wekker. Ze moet in slaap gevallen zijn, want het is ineens uren later. Buiten is het al schemerig. Louise’s mond voelt droog, plakkerig. Er is iets vreemds aan de hand, al kan ze niet plaatsen wat. Er komt geen licht onder haar deur door. De gang is donker. Er is geen geluid. Is Emmie al terug? Louise rekt zich uit en loopt naar de woonkamer.
‘Em?’ Ze controleert haar telefoon. Niets. Ze kijkt in de keuken. Er lijken geen boodschappen te zijn gehaald. Emmie is nog niet terug geweest. Ze pakt opnieuw haar telefoon, belt. Na een paar keer overgaan neemt Emmie op.
‘Hee, waar zit je?’
‘Ik ben in het ziekenhuis.’
‘Wat? Wat is gebeurd? Welk ziekenhuis? Moet ik komen?’
Ze hoort Emmie snikken. ‘Wil je dat doen?’
Met stijve bewegingen peutert Louise de handschoenen van haar verkleumde vingers. Het openbaar vervoer duurde te lang, ze heeft geen auto, dus ze is op de fiets gesprongen. De vrouw achter de balie kijkt even naar haar scherm, zegt dan dat ze de gele lijn moet volgen, kamer 121. Ze zet grote gehaaste stappen, ook al zei Emmie aan de telefoon dat het niet zo urgent was, niks levensbedreigends, dat dachten ze tenminste. Als ze de hoek om komt ziet ze Emmie al liggen. Klein, bleek, met haar ogen dicht en haar krullen aan haar voorhoofd geplakt. Aan haar arm zit een infuus. Louise houdt haar pas in, haast behoedzaam loopt ze naar het bed. Emmie’s ogen gaan open met de naderende voetstappen.
‘Je bent er.’ Emmie’s onderlip trilt, het is de meest hartverscheurende onderlip die Louise ooit heeft gezien, tot haar schaamte schiet ze direct zelf vol.
‘Wat is er gebeurd?’ vraagt ze snikkend, en grijpt Emmie’s hand. Emmie veegt onhandig de haar tranen weg met de arm waar het infuus aan zit. ‘Ik was in de supermarkt en de pijn werd ineens zo intens.’
‘Je buik?’
Emmie knikt, ze ziet er beroerd uit, kleverig en slap. ‘Ik had al pijnstillers genomen voor ik wegging, maar het hielp niet. Ik liep tussen de schappen en ineens werd het zo erg dat ik niet meer wist waar ik het moest zoeken. Ik ben gaan zitten tegen de koeling en toen ben ik blijkbaar flauwgevallen. Toen ik bijkwam zat er een vakkenvuller bij me op de grond, en een vrouw die de ambulance belde. Daarna ging het heel snel.’
‘Jezus. En wat zegt de dokter?’
Emmie fronst, de frustratie wint het kennelijk even van de vermoeidheid en de pijn. ‘Ik heb al die fucking artsen al honderd keer uitgelegd dat ik elke maand heftige pijn heb als ik ongesteld ben en als ik m’n eisprong heb, dat het nu alleen erger is dan normaal maar dat het andere maanden ook geen pretje is. Dat ik al heel vaak onderzocht ben. Ze dachten eerst dat ik een blindedarmontsteking had, maar dat is niet zo. Wist ik eigenlijk al. Mijn bloed is getest, alles oké. Ik heb een echo gehad, daarop was alweer niks geks te zien. Ik wacht nu tot de radioloog tijd heeft.’
‘Heb je al iets gekregen voor de pijn?’
‘Een gemene prik in mijn rechterbil. Helpt goed.’ Emmie probeert dapper door de emoties heen te grijnzen. ‘Vond ‘t wel lekker, ergens. Wordt een sexy blauwe plek.’ Louise kijkt naar Emmie’s gezicht, de luchtige façade die ze zelfs nu ondanks alle overduidelijke woede en angst probeert op te houden. Ze voelt tot haar schrik het boze beest omhoog komen, het beest wat zich voor het eerst in haar roerde die avond met Halloween en die sindsdien steeds vaker moet temmen, ze knijpt hard in Emmie’s hand. ‘Hoezo heb je me niet gebeld?’
Emmie kijkt weg, trekt haar hand terug. ‘Ik wilde je niet ongerust maken.’
‘Godsamme Emmie. Ik wil me ongerust om je maken. Snap je dat?’ Emmie kijkt nog steeds weg, zegt niks. ‘Waarom vertel je me nooit wat?’ Emmie staart naar de dekens, bijt op haar lip om niet te huilen, het is gekmakend. ‘Waarom vertel je me de belangrijkste shit niet, Emmie? Hoezo bel je me niet als je in het ziekenhuis ligt? Waarom moet ik jóu bellen om erachter te komen dat er zoiets aan de hand is?’ Ze voelt hoe krom, hoe haast pervers het is om boos te worden op een klein, moe meisje in een ziekenhuisbed. Ze heeft Emmie nog nooit zo gezien, de halfbakken grijns allang vervaagd, de tranen lopen inmiddels weer geluidloos over haar wangen. Ook Louise huilt, ze geeft Emmie een onhandige knuffel.
‘Sorry. Sorry dat ik zo boos doe, ik ben gewoon zo –‘
‘Ik weet ook niet waarom ik je niet gebeld heb,’ snottert Emmie. ‘Ik vind het zo moeilijk en ik wist gewoon niet hoe je zou reageren met alles wat er tussen ons aan de hand is.’
‘Er is niks aan de hand.’
‘Er is wél wat aan de hand,’ snikt Emmie. ‘Alles is zo anders tussen ons de laatste tijd.’
Louise wrijft hard in haar ogen om haar tranen weg te vegen en pakt dan Emmie’s kin vast.
‘Luister. Er is nooit zoveel aan de hand dat we elkaar niet bellen als er iets gebeurd. Je mag me volgende keer niet bellen, je moet me bellen. Oké?’
Emmie glimlacht zwakjes. ‘Oké.’
Het is druk in het ziekenhuis. De radioloog laat lang op zich wachten. Louise heeft thee uit een machine gehaald en is daarna naast Emmie in het bed gekropen. De verplegers hebben hen al een aantal keer raar aangekeken, maar dat kan Louise niet schelen. Buiten wordt al stiekem het eerste vuurwerk afgeschoten. Emmie’s ergste pijn lijkt gezakt, ze heeft weer wat kleur op haar wangen en lijkt vooral behoefte te hebben om te kletsen. Ze zijn vervallen in een melig gesprek over onwaarschijnlijke situaties waardoor je bij een dokter kunt belanden.
‘Weet je nog vorig jaar met oud en nieuw op de Pauwstraat? Dat Rico per se die pittige borrelnootjes met zijn mond wilde vangen en er toen één precies in zijn oog kreeg?’
Emmie grinnikt. ‘Dat had zomaar helemaal mis kunnen gaan.’ Ze legt haar hoofd tegen Louise’s schouder. ‘Thanks dat je hier bent.’
‘Natuurlijk.’
Emmie rekt zich uit, trekt een pijnlijk gezicht omdat ze kennelijk het infuus even vergeten was. ‘Heb je eigenlijk nog goede voornemens?’ Louise staart even voor zich uit. Ze heeft er al veel over nagedacht, maar een groot deel van haar voornemens hebben te maken met de nieuwe fase die op haar wacht, het leven wat ze hoopt te beginnen in Nijmegen.
‘Meer lol hebben dan Daan?’ antwoordt ze dan maar.
Emmie kijkt haar sceptisch glimlachend aan. ‘Dat is zo 2018, Lou. Daar ben je volgens mij allang klaar mee.’ Ze laat een stilte vallen, neemt dan een hap lucht, zucht. ‘Wat zijn echt je voornemens? Happily ever after in Nimma?’
Louise glimlacht verlegen. ‘Zoiets ja.’
‘Tell me more.’
‘Mijn goede voornemen is om me niet meer te schamen.’
Emmie tuit goedkeurend haar lippen. ‘Nice.’
‘Ja toch? Ik wil me niet meer schamen voor zoekende zijn en dingen niet zeker weten. En ook niet voor een dertiger zijn met een huisgenoot, of een dertiger zonder koophuis of man of kinderen. Ik wil gewoon doen wat ik doe en dat allemaal heel normaal, nee niet normaal, gewoon echt oké vinden.’
Emmie knikt nadenkend. ‘‘Laatst las ik een quote van Epictetus: “Niet de dingen zelf maken de mensen van streek, maar hun denkbeelden erover.” Je begint misschien wel een stoïcijn te worden, Lou.’
Emmie lacht, draait zich voorzichtig wat meer op haar zij. Louse draait zich wat naar haar toe, het dekbed van het ziekenhuis ruikt synthetisch. ‘Er zijn trouwens dingen waar ik me wel voor moet schamen. Hoe onredelijk boos ik tegen je heb gedaan met Halloween, bijvoorbeeld.’
Emmie haalt haar schouders op. ‘We hadden misschien gewoon eerder aan de bel moeten trekken met bepaalde dingen. Irritaties aangeven. Maar laten we daar niet te lang bij blijven hangen. Niet nu.’
Louise pulkt aan een draadje van Emmie’s kussen. ‘We moeten het er toch een keer over hebben.’
‘Ik weet het en je hebt gelijk. Maar dat gaan we echt nog doen, beloofd. Alleen liever als ik niet als een natte washand in een ziekenhuisbed lig.’
‘Fair enough. Terug naar koetjes en kalfjes. Wat zijn jouw goede voornemens?’
Emmie loeit goedkeurend, denkt dan na. ‘Hmm. Het patriarchaat kapotslaan. Een magisch geneesmiddel voor mysterieuze vrouwenziektes uitvinden.’ Ze kijkt met een schuin oog naar Louise. ‘En avonturen beleven in Nijmegen, natuurlijk. Hoe leuk, een hele nieuwe stad die we samen onveilig kunnen maken.’
Er komt een verpleegster naar hen toegelopen. ‘Mevrouw Visser? Ik heb de resultaten van de testen die we net hebben afgenomen.’
Emmie veert een stukje op. ‘En?’
‘U bent niet zwanger en heeft ook geen soa.’
‘Nou, met die meevaller kunnen we het nieuwe jaar in.’ De verpleegster glimlacht beleefd. Louise port Emmie tegen haar schouder. ‘Dus je komt me opzoeken?’
‘Reken maar. Ik hoor net dat ik in ieder geval soavrij ben dus ik kan er flink tegenaan.’
‘Je bent vreselijk.’
‘I know, darling. Ik heb nog één laatste voornemen, heel belangrijk. Wil je het horen?’
Louise schudt haar hoofd, zet zich schrap voor een smakeloze grap. ‘Kom maar door.’
Emmie kijkt haar aan met een ongewoon serieuze blik. ‘Ik ga je voortaan altijd bellen en het direct vertellen als er iets is.’
Louise glimlacht. ‘Goed zo.’
Dan grijnst Emmie. ‘Altijd hè? Met alles. Maakt niet uit voor wat, als er maar iets is. Ik bel je om 12 uur ’s nachts om je te vertellen dat er een velletje van een appel tussen mijn tanden zit. Heel vervelend is dat. Of eh, om je te vertellen dat ik geen matchende sokken draag. Dat de shampoo bijna op is. Niet helemaal, bijna. Of dat ik –‘
Louise trekt aan Emmie’s oorlel. ‘Het is je geraden, bengel. Altijd bellen.’
‘Au. Ja mama.’